In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Tekstslide
Slide 4 - Tekstslide
Wat is een signaalwoord
Wat zijn signaalwoorden?
A
Woorden die verbanden tussen zinnen/alinea's leggen
B
Woorden die zelfstandig een betekenis hebben
C
Woorden die iets zeggen over het deelonderwerp
D
Woorden die extra informatie geven
Slide 5 - Quizvraag
Welk signaalwoord is een signaalwoord voor argument?
A
omdat
B
zoals
C
en
D
maar
Slide 6 - Quizvraag
Welk signaalwoord is een signaalwoord voor een conclusie?
A
namelijk
B
ten slotte
C
daarom
D
eerst
Slide 7 - Quizvraag
Signaalwoord van voorbeeld
Signaalwoord van argument of reden
Signaalwoord van conclusie
kortom
dus
als
daarom
want
zoals
Slide 8 - Sleepvraag
Slide 9 - Tekstslide
Kernzin
Slide 10 - Sleepvraag
Daarvoor kun je het beste op tijd beginnen met het leren van de moeilijke woorden en het huiswerk voor leesvaardigheid keurig bijhouden. Daarnaast is veel (online) oefenen met spelling aan te raden.
Sleep het woord 'kernzin' naar de kernzin van bovenstaande alinea. Sleep het woord 'bijzaak' naar de bijzaak in bovenstaande alinea.
Als je een voldoende wilt halen voor de eindtoets, moet je je goed voorbereiden.
Zo kun je gratis oefenen via cambiumned.nl.
Kernzin
Bijzaak
Slide 11 - Sleepvraag
Slide 12 - Tekstslide
Wat is een citaat?
A
Een stukje tekst uit een boek.
B
Een lastig woord.
C
Een stukje tekst dat iemand letterlijk gezegd heeft.
D
Een gedeelte van een tekst dat met een marker gemarkeerd is.
Slide 13 - Quizvraag
Waar zie je een citaat?
A
Tijn zegt dat iedereen mee mag
B
Iedereen mag mee!
C
Tijn zegt: 'Iedereen mag mee.'
Slide 14 - Quizvraag
Zo citeer je...
A
De enige ... tot besluit.
B
'De enige ... tot besluit.' (r.25-26)
C
'De ... besluit' (r.25-26)
D
De zin van de enige...
Slide 15 - Quizvraag
Slide 16 - Tekstslide
Welke verwijswoorden horen in deze zin?
Sleep de verwijswoorden naar de goede plaats.
Cas en Emma kunnen heel mooi tekenen. ________
vinden ____________ ook heel leuk om ________ te doen.’
deze
die
dit
dat
hij
zij
het
ze
Slide 17 - Sleepvraag
Welke verwijswoorden horen in de volgende zin? Sleep het verwijswoord naar de goede plaats.