Laatste les voor TEA1

Laatste les voor TEA1
1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 19 slides, met tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Laatste les voor TEA1

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Lesdoelen
- Je weet hoe de toets beoordeeld wordt. 
- Je weet (weer) wanneer je hoofdletters, komma, punt, vraagteken, uitroepteken, dubbele punt en aanhalingstekens moet gebruiken
- Je weet (weer) wat directe en indirecte rede is

Slide 4 - Tekstslide

Lesprogramma
- Welkom (5 min)
- Lezen Alaska (10 min)
- Beoordeling toets (5 min)
- Uitleg interpunctie/ hoofdletters/ (in)directe rede (10 min)
- zelfstandig werken (35 min)

Slide 5 - Tekstslide

Oefen spannend verhaal
Bijna iedereen maakt veel fouten in interpunctie en hoofdletters, vooral bij directe rede.

Slide 6 - Tekstslide

Hoofdletters
1. Aan het begin van een zin
2. Bij namen. Toon Verbraak, Cals College, Europese Unie, Kruidvat en Noord-Holland. 
Let op: als de voornaam of voorletter ontbreekt, krijgt het eerste tussenvoegsel een hoofdletter.
3. Bij woorden die van aardrijkskundige namen zijn afgeleid: Groningse, Spaans en Zuid-Afrikaanse.
(LET OP: dagen, maanden, seizoenen en windstreken niet!!!!!!!!!!!!!!!!)

Slide 7 - Tekstslide

Leestekens
- Een zin eindigt met een .?!

Een zin bestaat (meestal) uit een onderwerp en persoonsvorm, volgend onderwerp en persoonsvorm zijn dus onderdeel van een nieuwe zin. 

Je kunt zinnen aan elkaar verbinden met het woordje 'en' , met een komma, met een verbindingswoord en een komma.
Doe dit niet teveel achter elkaar. 

Slide 8 - Tekstslide

Komma
Je gebruikt een komma om een zin beter leesbaar te maken. 
Je zet een komma:
  • tussen twee persoonsvormen:
  • tussen de delen van een opsomming (maar niet voor en)
  • tussen een naam of een uitroep en de rest van de zin
  • voor maar, doordat, nadat, omdat, terwijl, voordat, want, zodat en zodra

Slide 9 - Tekstslide

Dubbele punt 
Je gebruikt een dubbele punt als je iets aankondigt, bijvoorbeeld:

  • een opsomming: Rianne spreekt vier talen: Nederlands, Frans, Engels en Duits.
  • een toelichting: We eten elke dag twee stuks fruit: dat is gezond.
  • een citaat: Vader zei: 'Ik zet de vuile borden wel even in de vaatwasser.'

Slide 10 - Tekstslide

(In)directe rede

Directe rede: je schrijft woord voor woord op wat iemand zegt (citaat) - aanhalingstekens

  • Vader zei: 'Ik zet de vuile borden wel in de vaatwasser.'


Indirecte rede: je schrijft iemands woorden niet letterlijk op - 

geen aanhalingstekens

  • Vader zei dat hij de vuile borden wel in de vaatwasser zou zetten.'
Let op onderwerp en gezegde

Slide 11 - Tekstslide

Aanhalingstekens
Je gebruikt aanhalingstekens als je de directe rede gebruikt.  Je citeert.
Om het citaat zelf zet je aanhalingstekens. 
Je kondigt het citaat aan met een dubbele punt.
- Hij zei: 'Vanmiddag om vier uur gaan we terug.'

Als het citaat vooropstaat, gebruik je geen dubbele punt:
- 'Vanmiddag om vier uur gaan we terug', zei hij.



Slide 12 - Tekstslide

Lesdoelen
- Je werkt aan de opdracht bij het boek Alaska


Slide 13 - Tekstslide

Lesprogramma
- Welkom (5 min)
- Lezen in Alaska (10 min)
- uitleg opdracht bij Alaska (5 min)
- werken aan opdracht bij Alaska (25 min)
- Afsluiting (5 min)

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Video

Opdracht bij Alaska
voorbeelden

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Link

teams

Slide 18 - Tekstslide

Aan de slag
Maak de opdrachten van het oefenmateriaal
Eerder klaar: dan ga je leren voor de toetsweek

Slide 19 - Tekstslide