Les 4.3.1 Massa

Les 4.3 Massa
1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
ScheikundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 34 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Les 4.3 Massa

Slide 1 - Tekstslide

Planning
  • Nakijken 3 t/m 7b (blz 21)
  • Les 4.3 Massa

Slide 2 - Tekstslide

nakijken: 3 t/m 7b (blz 21)

Slide 3 - Tekstslide

3
  • a) De verdelingsgraad (het contactoppervlak) van een houtblok is lager dan die van houtsnippers. De kans dat de zuurstofmoleculen met de houtmoleculen botsen in het houtblok is daardoor kleiner. Hierdoor verloopt de verbrandingsreactie langzamer.

Slide 4 - Tekstslide

3
  • b) Gassen vormen altijd een homogeen mengsel. Alle gasmoleculen kunnen botsen en dus reageren. Bij vaste stoffen is altijd sprake van een heterogeen mengsel. Alleen de moleculen aan het oppervlak van een korreltje kunnen reageren. De kans dat in een gasmengsel een botsing optreedt tussen verschillende moleculen is daardoor een stuk groter, waardoor de reactiesnelheid van stoffen in de gasfase over het algemeen hoger is.
  • c) De moleculen van stoffen die in een oplossing aanwezig zijn, kunnen vrij door de oplossing bewegen op relatief korte afstand. Daardoor is de kans op effectieve botsingen per seconde relatief groot.

Slide 5 - Tekstslide

4
  • a) 

Slide 6 - Tekstslide

4
  • a) 

Slide 7 - Tekstslide

4
  • a) 
  • b) 

Slide 8 - Tekstslide

5
  • a) Experiment 2, want de concentratie azijnzuuroplossing is hoger.
  • b) Experiment 3, want de verdelingsgraad van het magnesium is hoger.
  • c) Experiment 4, want de verdelingsgraad van het magnesium én de concentratie azijnzuuroplossing zijn beide hoger.
  • d) Experiment 5, want de temperatuur is hoger.
  • e ) Experiment 6, want de concentratie azijnzuuroplossing is hoger.
  • f) Experiment 7, want de verdelingsgraad van het magnesium is hoger.

Slide 9 - Tekstslide

6a

Slide 10 - Tekstslide

6a

Slide 11 - Tekstslide

6b

Slide 12 - Tekstslide

7
  • a) Als de druk in een reactievat door samenpersen stijgt, stijgt ook de concentratie van de gassen in het vat. Op microniveau betekent dit dat bij een hogere concentratie de botsingskans tussen de moleculen groter is, omdat ze dichter bij elkaar zitten. Daardoor is de kans op effectieve botsingen per seconde ook groter en neemt de reactiesnelheid toe.
  • b) Nee, dit is niet mogelijk omdat gassen al bestaan uit losse vrij bewegende moleculen. Dat is de grootst mogelijke ‘verdelingsgraad’ van stoffen.

Slide 13 - Tekstslide

Leerdoelen 4.3 Massa
  • Je kunt op microniveau uitleggen waarom de wet van massabehoud altijd geldt.
  • Je kunt molverhoudingen gebruiken om massaberekeningen uit te voeren aan reacties.
  • Je kunt uitleggen wat de begrippen overmaat en ondermaat inhouden.
  • Je kunt uitrekenen welke stof bij een reactie in over-/ondermaat aanwezig is.

Slide 14 - Tekstslide

Wet van massabehoud = de wet van Lavoisier.

Slide 15 - Tekstslide

Wet van behoud van massa
  • Wet van behoud van massa: Massa van de beginstoffen is gelijk aan de massa van reactieproducten (dat is altijd zo!)
  • 4 Al (s) + 3 O2 (g) --> 2 Al2O3 (s)
  • Massaverhouding

Slide 16 - Tekstslide

Voorbeeld 1
  • Bij de verbranding van fosfor ontstaat difosforpentaoxide:
  • 4 P(s) + 5 O2(g) → 2 P2O5(s)
  • Bij de verbranding van 10,0 g fosfor ontstaat 17,8 g difosforpentaoxide.
  • Bereken hoeveel gram zuurstof is verbruikt bij deze verbranding.

Slide 17 - Tekstslide

Antwoord voorbeeld 1
  • Bij de verbranding van fosfor ontstaat difosforpentaoxide:
  • 4 P(s) + 5 O2(g) → 2 P2O5(s)
  • Bij de verbranding van 10,0 g fosfor ontstaat 17,8 g difosforpentaoxide.
  • Bereken hoeveel gram zuurstof is verbruikt bij deze verbranding.
  • 17,8 - 10,0 = 7,8 g zuurstof

Slide 18 - Tekstslide

Molverhouding
  • De molverhouding laat zien in welke verhouding in mol de beginstoffen in een chemische reactie met elkaar reageren en de reactieproducten worden gevormd.  
  • Molverhouding = stoichiometrische verhouding

  • Verbranding van butaan: 2 C4H10(g) + 13 O2(g) → 8 CO2(g) + 10 H2O(l)
  • Molverhouding = C4H10 : O2 : CO2 : H2
  •                                     =     2      :  13  :    8    :  10

Slide 19 - Tekstslide

Molverhouding is net als taart maken

Slide 20 - Tekstslide

Voorbeeld 2
  • Voor de synthese van ammoniak, NH3(g), wordt stikstofgas en waterstofgas gemengd.
  • Bereken hoeveel mol waterstofgas nodig is voor de synthese van 0,80 mol ammoniak.
  • De reactievergelijking van de synthese van ammoniak is:
  • N2(g) + 3 H2(g) → 2 NH3(g)
  • antwoord: 0,80 : 2 x 3 = 1,2 mol waterstofgas

Slide 21 - Tekstslide

Molrekenen
  • Stap 1: noteer de reactievergelijking
  • Stap 2: bereken de chemische hoeveelheid (aantal mol) van de gegeven stof
  • Stap 3: bereken de chemische hoeveelheid (aantal mol) van de gevraagde stof (door de molverhouding van je gegeven stof)
  • Stap 4: reken de chemische hoeveelheid om naar de gevraagde grootheid en eenheid (bijvoorbeeld omrekenen naar massa in g)
  • Stap 5: controleer de significantie

Slide 22 - Tekstslide

Voorbeeld 3
  • Een auto rijdt op benzine. Neem als molecuulformule voor benzine C8H18(l). 
  • Bereken de massa zuurstof in kilogram die nodig is voor de volledige verbranding van 1,00 kg benzine in een automotor.

Slide 23 - Tekstslide

Maken: 4 t/m 8 (blz 32)

Slide 24 - Tekstslide

4
  • a) Bij het verbranden van hout ontstaan kooldioxide en water. Deze gassen verdwijnen direct in de lucht, maar hebben wel een massa.
  • b) Links van de pijl hebben de beginstoffen samen een massa van 1,0 + 1,2 = 2,2 kg. Volgens de wet van massabehoud moet er rechts van de pijl dan ook 2,2 kg vrijkomen. Dat betekent dat er 2,2 − 0,60 = 1,6 kg CO2(g) is vrijgekomen.
  • c) 

Slide 25 - Tekstslide

4
  • d) C6H10O5(s) + 6 O2(g) → 6 CO2(g) + 5 H2O(l)
  •                 1              :    6             :          6            :        5

Slide 26 - Tekstslide

4
  • d) C6H10O5(s) + 6 O2(g) → 6 CO2(g) + 5 H2O(l)
  •                 1              :    6             :          6            :        5

Slide 27 - Tekstslide

5a
stof: CH4

  • m = 1,0 g
  • n = ? mol
  • M = 1 × 12,01 + 4 × 1,008 = 16,042 g/mol



  •  
  • n = 1,0 : 16,042
  • n = 0,063 mol methaan
  • 5b) Reactievergelijking: 2 mol zuurstof is nodig voor de verbranding van 1 mol methaan, dus  verbranding van 0,063 mol methaan is 2×0,063 mol = 0,13 mol zuurstof nodig.

Slide 28 - Tekstslide

5c
stof: O2

  • m = ? g
  • n = 0,13 mol
  • M = 2 × 16,00 = 32,00 g/mol



  • m = n × M
  • m = 0,13 × 32,00
  • m = 4,2 g zuurstof

  • 5d) 1,0 + 4,2 = 5,2 g.

Slide 29 - Tekstslide

6
  • a) MgH2(s) + 2 H2O(l) → MgO2H2(s) + 2 H2(g)

Slide 30 - Tekstslide

6b

Slide 31 - Tekstslide

7

Slide 32 - Tekstslide

8
  • a) 2 NaN3(s) → 2 Na(s) + 3 N2(g)

Slide 33 - Tekstslide

8b

Slide 34 - Tekstslide