Klieren en hormonen

1 / 49
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieSecundair onderwijs

In deze les zitten 49 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 150 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat zou jouw lichaam doen als je plots een beer ziet?

Slide 2 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

prikkel
receptor
conductor
effector
reactie

Slide 3 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat hebben spieren en klieren gemeen?
A
Ze zijn beide conductoren.
B
Ze zijn beide effectoren.
C
Ze zijn beide receptoren.
D
Ze zijn beide hormonen.

Slide 6 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat scheiden zweetklieren af?

Slide 10 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat scheiden talgklieren af?

Slide 11 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

exocriene klier
endocriene klier
schildklier
bijnieren
melkklier
zweetklier
talgklier
teelballen
eierstokken

Slide 15 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Iemand schrikt heel hard en zijn hartslag gaat omhoog. Welk hormoon is hiervoor verantwoordelijk?

Slide 16 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Een leerling heeft vaak te weinig energie en een trage stofwisseling. Welk hormoon kan hierbij een rol spelen?

Slide 17 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Na de speeltijd eet je een boterham en een koek. Je bloedsuikerspiegel stijgt. Welk hormoon zorgt ervoor dat je bloedsuikerspiegel weer daalt?

Slide 18 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het verschil tussen excretie en secretie?
A
Excretie = uitscheiden van afvalstoffen / Secretie = afscheiden van nuttige stoffen.
B
Excretie = afscheiden van nuttige stoffen / Secretie = uitscheiden van afvalstoffen
C
Excretie = hormonen afgeven aan het bloed / Secretie = hormonen afgeven naar buiten.
D
Er is geen verschil, het betekent hetzelfde.

Slide 24 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Waarom is zweten zowel een voorbeeld van excretie als van secretie?

Slide 25 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 26 - Tekstslide

start les 29/09

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Sleep elk begrip naar de juiste afbeelding.
de endocriene klier
de exocriene klier
de hormoonklier
de speekselklier

Slide 29 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een kenmerk van een endocriene klier?
A
Ze geven hun producten af via een afvoerbuis aan het uitwendig milieu.
B
Ze produceren hormonen die rechtstreeks in het bloed terechtkomen.
C
Ze bestaan niet uit kliercellen maar uit spiercellen.
D
Hun belangrijkste taak is het produceren van zweet en speeksel.

Slide 30 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Leg uit: waarom hebben endocriene klieren geen afvoerbuis nodig?

Slide 31 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 32 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat hoort NIET bij de exocriene functie van de alvleesklier?
A
Productie van verteringsenzymen.
B
Afgifte via een afvoerbuis.
C
Hulp bij de vertering van voeding.
D
Productie van insuline.

Slide 33 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de endocriene functie van de alvleesklier?
A
Produceert hormonen (insuline en glucagon) die de bloedsuikerspiegel regelen.
B
Produceert gal die via de alvleesklierbuis naar de darm gaat.
C
Produceert adrenaline.
D
Produceert alvleessap met verteringsenzymen.

Slide 34 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Na een maaltijd stijgt je bloedsuikerspiegel. Welk hormoon van de alvleesklier zorgt ervoor dat deze daalt?

Slide 35 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 36 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een kenmerk van een endocriene klier?
A
Ze geven hun product af via een afvoerbuis naar buiten.
B
Ze maken enzymen aan die in de mond terechtkomen.
C
Ze produceren hormonen die via het bloed verspreid worden.
D
Ze slaan hormonen tijdelijk op in de lever.

Slide 37 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 38 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 39 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welke cellen reageren op een bepaald hormoon?

Slide 40 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Het sleutel-slot-principe betekent …
A
Hormonen openen altijd alle transportmoleculen.
B
Receptoren bewegen vrij in het bloed.
C
Elke cel reageert op elk hormoon.
D
Hormonen passen enkel op een specifieke receptor.

Slide 41 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 42 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Na een maaltijd met veel suiker komt er meer … in het bloed.

A
insuline
B
glucagon
C
adrenaline
D
bètacellen

Slide 43 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Plaats de effecten van insuline in de juiste volgorde.
1
2
3
4
glucose gaat de cel in
insuline bindt aan receptor
verbranding / opslag / omzetting
glucosetransportmolecule open

Slide 44 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 45 - Tekstslide

Les 6/10

Slide 46 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 47 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Zijn de onderstaande uitspraken juist of fout? Verbind.
juist
fout
Bij een laag glucosegehalte wordt glucagon afgegeven. 
Bij een hoog glucosegehalte wordt glucagon afgegeven. 

Slide 48 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het gevolg van negatieve terugkoppeling?
A
Het glucosegehalte stijgt altijd.
B
Het glucosegehalte blijft stabiel.
C
Het glucosegehalte daalt altijd.
D
Er gebeurt niets.

Slide 49 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies