les 5/3: oefentoets lezen

Aan het eind van deze week:
- ken je alle tekststructuren 
- ken je de betekenis van veelvoorkomende functiewoorden
- kun je de functies van delen van de tekst benoemen

We gaan vandaag de oefentoets maken!

Ben je klaar? Pak je leesboek!
1 / 12
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 12 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 40 min

Onderdelen in deze les

Aan het eind van deze week:
- ken je alle tekststructuren 
- ken je de betekenis van veelvoorkomende functiewoorden
- kun je de functies van delen van de tekst benoemen

We gaan vandaag de oefentoets maken!

Ben je klaar? Pak je leesboek!

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

functiewoord
signaalwoord
tekstverband
Dit woord staat in de tekst. Hieraan kun je herkennen wat meerdere tekstdelen met elkaar te maken hebben
Dit woord staat meestal niet in de tekst zelf. Je gebruikt het om te omschrijven wat er in een tekstdeel verteld wordt.
Dit woord staat meestal niet in de tekst zelf. Hiermee omschrijf je wat meerdere tekststukjes met elkaar te maken hebben.

Slide 3 - Sleepvraag

Functiewoorden.
Wat is een probleemstelling?
A
Een omschrijving van een probleem.
B
Een goede raad.
C
Een reactie op een bepaalde mening.
D
Een uitleg van een verschijnsel.

Slide 4 - Quizvraag

Functiewoord
Signaalwoord
Bewering
Bovendien
Daarna
Definitie
Kortom
Omdat
Tegenstelling
Tenzij
Toelichting

Vergelijking
Verklaring
Vervolgens

Slide 5 - Sleepvraag

Functiewoorden.
Wat is een anekdote?
A
Een leesteken dat laat zien dat er een citaat begint.
B
Een kort, grappig verhaaltje over iets wat echt gebeurd is.
C
Een afsluiting van de tekst, waarin de schrijver een advies geeft.
D
Een korte inleiding van de tekst, waarin de schrijver zijn mening geeft.

Slide 6 - Quizvraag

Functiewoorden.
Wat is een tegenwerping?
A
Een omschrijving van een probleem.
B
Een goede raad.
C
Een reactie op een bepaalde mening.
D
Een uitleg van een verschijnsel.

Slide 7 - Quizvraag

Functiewoord of signaalwoord?

omdat
A
functiewoord
B
signaalwoord

Slide 8 - Quizvraag

Functiewoorden. Wat is een nuancering?
A
Geeft een verfijning in de uitleg of zwakt een standpunt iets af
B
Legt uit waarom iemand iets doet of vindt
C
doet een uitspraak die logisch voortvloeit uit eerder gevolgde redeneringen
D
stemt met iets in, als aan een bepaalde voorwaarde is voldaan

Slide 9 - Quizvraag

Wat is de juiste omschrijving bij het functiewoord?
stelling
argument
weerlegging
samenvatting
conclusie
aanleiding
definitie
voorbeeld
constatering
uitwerking
reden om nu een tekst te schrijven over het onderwerp
omschrijving van wat er met een bepaald verschijnsel wordt bedoeld
beschrijving van één concreet geval
er wordt een verschijnsel/ontwikkeling vastgesteld
er wordt extra informatie gegeven over het onderwerp
Iemand doet een bewering over het onderwerp (niet feitelijk)
reden waarom iemand iets vindt
argument van ander wordt ontkracht
beknopte navertelling
slotgedachte obv voorgaande

Slide 10 - Sleepvraag

Bespreken
Lezen hoofdstuk 6
bladzijde 182 
  • Opdracht 4



Let op: opdracht 4 - 7 moeten jullie nauwkeurig maken!

Slide 11 - Tekstslide

Weet je nu:
- de betekenis van veelvoorkomende functiewoorden?
- hoe je de functies van delen van een tekst moet benoemen?
Huiswerk
Lezen hoofdstuk 5
bladzijde 149 en 150
  • Opdracht 4
Lezen hoofdstuk 6
bladzijde 179 en 180
  • Opdracht 2

Slide 12 - Tekstslide