Grammar chapter 4

1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Today
  • Grammar chapter 4:
  • be/get used to vs used to
  • adverbs vs adverbial phrases

Goal:
You are able to talk about things you are/ got used to or used to do
You are able to how things are done by using adverbs/adverbial phrases

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

be/ get used to vs used to



What is the difference in these sentences?
I am used to wearing high heels

I will get used to using an Ipad 

I used to smoke 20 cigarettes a day, but I have quit.  









Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

I am used to wearing high heels
A
ik ben eraan gewend
B
ik ben eraan gewend aan het raken
C
ik was eraan gewend

Slide 4 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

I will get used to using an Ipad
A
ik ben eraan gewend
B
ik ben eraan gewend aan het raken
C
ik was eraan gewend

Slide 5 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

I used to smoke 20 cigarettes a day
A
ik ben eraan gewend
B
ik ben eraan gewend aan het raken
C
ik was eraan gewend

Slide 6 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

gewend zijn, gebruiken we to be used to + gerund / noun. 

gewend raken / gewend geraakt zijn, gebruiken we to get used to + gerund. 

vroeger, gebruik je used to + infinitive. 


Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

What are you (getting) used to
or what did you used to do?

Slide 8 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

What is the difference between an adverb and an adjective?

Slide 9 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Adverb vs adjective
Adjective = bijvoeglijk naamwoord
describes a noun or pronoun: The blue shirt. He is tall

Adverb = bijwoord
describes a verb (or anything else apart from a (pro)noun.
He talks loudly.

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

What does the word between brackets describe?
Don't drive (dangerously)
A
noun
B
verb

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Adverbs & adverbial phrases
Adverbs:

  • manner: She dances beautifully.
  • time: Have you been to the cinema lately?
  • place: We got home late.
  • probability/ certainty: Mom obviously knows.




Slide 12 - Tekstslide

ezelsbrug: how is it done?
Adverbial phrases
To talk about how things are going/ went
more than 1 word to describe a verb

in a/an…(adjective)………way. 
with……(adjective)…….


Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

He ate his breakfast (quick)

Slide 14 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

The bees flew (wild)

Slide 15 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Use the words to make a sentence (in the past). Make any necessary changes.
He / accept / the trophy / his team / pride

Slide 16 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies