Zelfstandig doorwerken: voca Unité 4

Voca Unité 4
Op de volgende slides kom je allemaal oefeningetjes tegen over de woorden en zinnen van Unité 4. Goede laatste oefening voor de toets, dus! 

Soms moet je slepen, soms moet je iets invullen. Dan moet je op een link klikken die je naar een andere site brengt. 
Bonne chance! 
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Voca Unité 4
Op de volgende slides kom je allemaal oefeningetjes tegen over de woorden en zinnen van Unité 4. Goede laatste oefening voor de toets, dus! 

Soms moet je slepen, soms moet je iets invullen. Dan moet je op een link klikken die je naar een andere site brengt. 
Bonne chance! 

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Je vais _____ un verre d'eau.  

Nous _____ au supermarché.  

Il _____ un sandwich au jambon. 

_____ le train pour aller à Paris.  

Elles _____ de la musique tous les jours. 
Zet de woorden in de juiste zin. Er blijven er drie over.
mange
mangent
Je prends
faire des courses
faisons des courses
boire
écouter
écoutent

Slide 3 - Sleepvraag

Wat betekent
"Nous faisons des courses au supermarché" eigenlijk?

Slide 4 - Open vraag

Wat betekent
"Je prends le train pour aller à Paris" eigenlijk?

Slide 5 - Open vraag

Koppel de woorden aan elkaar die het meest bij elkaar horen (sommige woorden zijn nieuw en moet je een beetje raden):

la pomme  

la voiture 

le livre  

la musique 

le vélo
manger
l'autoroute
lire
écouter
la piste cyclable

Slide 6 - Sleepvraag

Remplissez:

Slide 7 - Tekstslide

Maak een korte zin met elk van de volgende woorden:
la plage
le cinéma
la cuisine

Slide 8 - Open vraag

Ecoutez. Wat staat er in de keuken?

Slide 9 - Open vraag

Ecoutez à nouveau. Schrijf nu de Franse zin op die je net hoorde.

Slide 10 - Open vraag

Remplissez:

Slide 11 - Tekstslide

Nous habitons au deuxième _____ de l'immeuble. 

Il y a _____ à vélos à côté de la gare.  

 _____ est ouverte, tu peux entrer. 
 
Je vais _____ à la plage avec mes amis.  

Tu dois _____ la rue pour aller au magasin.
le porte
la porte
faire du surf
traverser
un parking
une parking
étage

Slide 12 - Sleepvraag

Wat betekent
"Nous habitons au deuxième
étage de l'immeuble" eigenlijk?

Slide 13 - Open vraag

Wat betekent
"Il y a un parking à vélos à côté de la gare" eigenlijk?

Slide 14 - Open vraag

Wat betekent
"Tu dois traverser la rue pour aller au magasin" eigenlijk?

Slide 15 - Open vraag

Koppel de juiste woorden aan elkaar:

la cuisine  

le lit  

la plage  

le centre-ville  

la station de métro
manger
dormir
le soleil
faire du shopping
prendre le métro

Slide 16 - Sleepvraag

Maak een korte zin met elk van de volgende woorden:
le coin / au coin
(à) la campagne
(à) la ferme

Slide 17 - Open vraag

Remplissez: 

Slide 18 - Tekstslide


Le chat est _____ la chaise.

La voiture est ______ le garage.

Le vélo est _______ l'arbre.

Le jardin est _______ la maison.

C'est le voisin, il habite _______.  
sur
dans
sous
derrière
à côté

Slide 19 - Sleepvraag

Wat betekent
"C'est le voisin, il habite à côté" eigenlijk?

Slide 20 - Open vraag

un meuble 

du pain 

le supermarché 

la semaine 

les affaires
Sleep de gesproken woorden naar de geschreven woorden waar ze het best bij passen.

Slide 21 - Sleepvraag

Remplissez:

Slide 22 - Tekstslide