Pallas les 13: de AcI

De AcI in het Grieks
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
GrieksMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

De AcI in het Grieks

Slide 1 - Tekstslide

Uitleg A.c.I.
Jullie kennen de A.c.I. al uit het Latijn. In het Grieks werkt de A.c.I. eigenlijk precies hetzelfde:

Het onderwerp van de A.c.I. constructie staat in de accusativus en is niet gelijk aan het onderwerp van de persoonsvorm. 

Voorbeeld: 
λέγω τους Ἀχαιους ἀπιστοι εἰναι 
Ik zeg dat de Grieken onbetrouwbaar zijn 

Slide 2 - Tekstslide

Gelijktijdig en voortijdig
Net als in het Latijn kan in het Grieks de AcI gelijkijdig of voortijdig worden vertaald.

 Je vertaalt de AcI gelijktijdig als de infinitief in het praesens staat
 Je vertaalt de AcI voortijdig als de infinitief in de aoristus staat. 

Bijvoorbeeld: 

Gelijktijdig: λεγώ τους Ἀχαιους τον ἱππον ἀγειν: Ik zeg dat de Grieken het paard leiden
Voortijdig: λεγω τους Ἀχαιους τον ἱππον ἀγαγειν: Ik zeg dat de Grieken het paard hebben geleid

Slide 3 - Tekstslide

Vertaal: γιγνώσκω τὸν ἀδελφὸν αὐτου ἄπιστος ἔστιν.

Slide 4 - Open vraag

Vertaal: νομίζεις τους ἀνθροπους της δοξης φροντιζειν.

Slide 5 - Open vraag

Vertaal: ἐλπιζει τους πολίτας τους παῖδας σῶσαι

Slide 6 - Open vraag

Vertaal: ἤκουσα τὸν ἄγελλον εἰς τῆν νῆσον ἐλθεῖν.

Slide 7 - Open vraag

Subjects -en objectsaccusativus
Soms heb je een AcI met daar in 2 accusativi. 
Bijvoorbeeld:
ἀκουομεν τους Αχαιοι την πολιν διαφτειρειν: 
Wij horen dat de Grieken de stad verwoesten. 

Hier zien we dus 2 accusativi: τους Αχαιοι en την πολιν
In deze zin is τους Αχαιοι het onderwerp van de AcI, dit noemen we de Subjectsaccusativus. την πολιν is een lijdend voorwerp in de AcI, dat noemen we de objectsaccusativus

Slide 8 - Tekstslide

Vertaal: Δῆλόν ἐστι σὲ τὰς νήσους μάλα φιλεῖν.

Slide 9 - Open vraag

Wat is de subjectsaccusativus?
Δῆλόν ἐστι σὲ τὰς νήσους μάλα φιλεῖν.
A
σέ
B
τὰς νήσους
C
μάλα

Slide 10 - Quizvraag

Wat is de objectsaccusativus?
Δῆλόν ἐστι σὲ τὰς νήσους μάλα φιλεῖν.
A
σέ
B
τὰς νήσους
C
μάλα
D
Er is geen objectsaccusativus.

Slide 11 - Quizvraag

aanwijzend vnw
In het Grieks zijn er drie verschillende 
posities die je met het aanwijzende 
vnw kunt aangeven.

1. deze/dit (dichtbij de spreker/ik)
2. deze/dit/die/dat (dichtbij de toehoorder/jij)
3. die/dat (ver verwijderd van de spreker én toehoorder)

Slide 12 - Tekstslide

deze/dit = ὅδε
Het aanwijzend vnw om aan te geven dat iets dichtbij de spreker of de ik-persoon is, is ὅδε. Het bestaat uit twee delen, namelijk het lidwoord + δε. De verbuiging is zoals het lidwoord.
Vertaling:
1. (zelfstandig) hij (hier), zij (hier), dit (hier)
2. (bijvoeglijk, dus het congrueert!) deze, dit

Slide 13 - Tekstslide

deze/dit/die/dat = οὗτος (1)
Het aanwijzend vnw om aan te geven dat iets dichtbij de toehoorder of jij-persoon is, is οὗτος. Voor de verbuiging gelden twee regels: 
(1) in de nom. Mannelijk en Vrouwelijk begint het niet met een τ, in de andere vormen wel
(οὗτος, τουτου etc.) 
(2) als er een α/η-klank in de uitgang zit dan is de klinker in de stam een αυ,  als er een ο-klank in de uitgang zit dan is de klinker in de stam een ου.
Bijvoorbeeld:        man. gen.: τουτου   <>   vr. gen: ταυτης 

Slide 14 - Tekstslide

die/dat = ἐκεῖνος
Het aanwijzend vnw om aan te geven dat iets ver verwijderd is van zowel de spreker als de toehoorder, is ἐκεῖνος. 
Het wordt verbogen zoals δεινός behalve in de nom. en acc. ev. Onzijdig, daar is de uitgang -ο  i.p.v. -ον.
Vertaling:
1. (zelfstandig) hij (daar), zij (daar), dat (daar)
2. (bijvoeglijk, dus het congrueert!) die, dat

Slide 15 - Tekstslide

Wat is een juiste vertaling van:
τῆσδε σοφίας
A
van die wijsheid
B
van die slimheid
C
van deze slimheid
D
van haar, slimheid

Slide 16 - Quizvraag

Wat is een juiste vertaling van:
Τῇδε τι λέγω.
A
Ik zeg iets tegen haar hier.
B
Ik zei iets tegen deze.
C
Ik zeg iets tegen haar daar.
D
Ik zeg dit aan haar.

Slide 17 - Quizvraag

Wat is een juiste vertaling van:
Τούτῳ τάδε ἔλεγον.
A
Zij zeiden die dingen tegen hem hier.
B
Zij zeggen deze dingen tegen hem.
C
Zij zeiden deze dingen tegen haar.
D
Ik zei deze dingen tegen hem.

Slide 18 - Quizvraag

Geef de juiste vorm van het aanwijzend vnw. tussen haakjes bij het zelfst.nw.: τῆς μητρός (οὗτος)
A
ταύτης
B
αὐτῆς
C
τούτης
D
αὑτῆς

Slide 19 - Quizvraag

Geef de juiste vorm van het aanwijzend vnw. tussen haakjes bij het zelfst.nw.: τοὺς δήμους (ὅδε)
A
οὕσδε
B
τάσδε
C
τάδε
D
τούσδε

Slide 20 - Quizvraag

Geef de juiste vorm van het aanwijzend vnw. tussen haakjes bij het zelfst.nw.: τῶν δήμων (ἐκεῖνος)
A
ἐκείνων
B
ἐκεῖνα
C
ἐκείνους
D
ἐκείνας

Slide 21 - Quizvraag

Geef de juiste vorm van het aanwijzend vnw. tussen haakjes bij het zelfst.nw.: τῇ γυναικί (ἐκεῖνος)
A
ἐκείνῳ
B
ἐκείνῃ
C
ἐκείνου
D
ἐκείνης

Slide 22 - Quizvraag