Y2 NL Relative pronouns - who, whose, which, that

Goal
Aan het einde van de les kan je extra informatie over iemand of iets geven met behulp van een 
1 / 13
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

In deze les zitten 13 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Goal
Aan het einde van de les kan je extra informatie over iemand of iets geven met behulp van een 

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Wat doen woorden zoals: who, whose, which and that do?
They connect two pieces of information about somebody, something or
somewhere in one sentence

Slide 3 - Open vraag

Relative pronouns
  • Betrekkelijk voornaamwoord

  • Relative pronouns gebruiken we om extra informatie te geven met behulp van een bijzin
  1. The man who stole my guitar


  2. The man whose guitar was stolen

  • Who is voor mensen
  • Whose is voor bezit

Slide 4 - Tekstslide

Who, which, that
  1. My friend Tom, who has a cat, prefers dogs.
  2. This is the cat which Tom has.
  3. This is the cat that Tom has.
  • who = mensen
  • which = dieren of dingen
  • that = beide
  • Let op!
  • Je kan who/which vervangen door that soms
  • --> als er geen komma is!
  •  Komma(s) = niet essentiële informatie

Slide 5 - Tekstslide

Overview
Who
Which
That
Whose
  • Who = mensen
  • Which = dieren + dingen
  • That = vervangbaar voor who of which
  • Whose = bezit

Slide 6 - Tekstslide

I don't know _____ did it.
A
who
B
which
C
that
D
whose

Slide 7 - Quizvraag

He bought all the tools ____
are required to fix his old car.
A
who
B
which
C
that
D
whose

Slide 8 - Quizvraag

This is the doctor ____
helped Sara recover from her illness.
A
who
B
which
C
that
D
whose

Slide 9 - Quizvraag

She managed to pass the exam in spite of all the difficulties, ____
didn't surprise people who knew her
A
who
B
which
C
that
D
whose

Slide 10 - Quizvraag

These are the kids _____ parents were arrested.
A
who
B
which
C
that
D
whose

Slide 11 - Quizvraag

This is the girl _____ he fell in love with in Madrid
A
who
B
which
C
that
D
whose

Slide 12 - Quizvraag

The police identified the murderer _____ fingerprints were on the knife.
A
who
B
which
C
that
D
whose

Slide 13 - Quizvraag