2D Formatieve toets Modalverben K8 + verschil müssen en sollen

Vertaal en zet het werkwoord in de juiste vorm.

lusten ...... ihr Pizza?
1 / 16
volgende
Slide 1: Open vraag
DuitsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Vertaal en zet het werkwoord in de juiste vorm.

lusten ...... ihr Pizza?

Slide 1 - Open vraag

Vertaal en zet het werkwoord in de juiste vorm.

moeten (niet müssen) ...... ich dir helfen?

Slide 2 - Open vraag

Vertaal en zet het werkwoord in de juiste vorm.

willen Was ...... ihr kaufen?

Slide 3 - Open vraag

Vertaal en zet het werkwoord in de juiste vorm.

leuk vinden Lukas ...... seine neue Brille.

Slide 4 - Open vraag

Vertaal en zet het werkwoord in de juiste vorm.


willen (wens) Mein Bruder ...... immer das neuste Handy haben.

Slide 5 - Open vraag

Vertaal en zet het werkwoord in de juiste vorm.


aardig vinden Alle ...... Frau Neumann, sie ist eine gute Lehrerin.

Slide 6 - Open vraag

Vertaal en zet het werkwoord in de juiste vorm.


willen (wens) Ich ...... eine schöne Kette zum Geburtstag.

Slide 7 - Open vraag

Vertaal en zet het werkwoord in de juiste vorm.


moeten (niet müssen) Deine Mutter hat gesagt, dass du nach Hause gehen ...... .

Slide 8 - Open vraag

Vul de juiste vorm van het werkwoord in.

sollen Was denkt ihr, wohin ...... er fahren?


Slide 9 - Open vraag

Vul de juiste vorm van het werkwoord in.

müssen Wir ...... rennen, sonst is der Bus weg.

Slide 10 - Open vraag

Vul de juiste vorm van het werkwoord in.

müssen Ihr ...... auf jeden Fall den Ausweis mitnehmen.

Slide 11 - Open vraag

Vul de juiste vorm van het werkwoord in.


sollen Deine Mutter hat gesagt, du ...... nicht so viel einpacken.

Slide 12 - Open vraag

Welk werkwoord is de juiste? Schrijf deze op!

Was muss/soll ich mitnehmen?

Slide 13 - Open vraag

Welk werkwoord is de juiste? Schrijf deze op!

Marc, müssen/sollen wir dir helfen?

Slide 14 - Open vraag

Welk werkwoord is de juiste? Schrijf deze op!

Ihr müsst/sollt unbedingt kommen!

Slide 15 - Open vraag

Welk werkwoord is de juiste? Schrijf deze op!

Georg muss/soll dringend auf die Toilette.

Slide 16 - Open vraag