Herhalen verwijzen

Pak je leesboek en ga lekker lezen!
timer
15:00
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Pak je leesboek en ga lekker lezen!
timer
15:00

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we deze les doen?
  • Herhalen Grammatica H3 (fouten met) verwijzen
  • Zelf/samen oefenen

Slide 2 - Tekstslide

Huiswerk
Maandag 7 maart:
  • Extra opdrachten verwijzen af (zie Teams)







Slide 3 - Tekstslide

De Grote Repetitie P2
Grammatica H3 - Verwijzen
Formuleren H3 - Fouten met verwijswoorden

Grammatica H4 - Beknopte bijzin
Formuleren H4 - Beknopte bijzin controleren

Spelling H3 - Getallen
Spelling H4 - Woorden korter schrijven

Spelling ww H3 + H4 - Herhaling lastige ww-vormen
Toets in week 12 
(21 - 25 maart)

Slide 4 - Tekstslide

Verwijswoorden
Met een verwijswoord wijs je terug naar een of meer woorden die eerder genoemd zijn, het antecedent. Vaak is dit antecedent de kern van een zinsdeel. Als je verwijst, houd je rekening met het geslacht en het getal van de kern. 

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Hoe herken je het geslacht van een woord?

Slide 7 - Tekstslide

Onzijdige woorden
Het-woorden zijn onzijdig.
Ook namen van landen, provincies, steden en clubs
Verkleinwoorden 


Je verwijst met
en 
het, zijn
dit, dat

Slide 8 - Tekstslide

Vrouwelijke woorden
De-woorden zijn mannelijk óf vrouwelijk. 

Vrouwelijk zijn:
  • vrouwelijke dieren of personen 
  • de woorden op de volgende uitgangen:
-heid, -nis, - ing, -schap, -st, -te, -de, -ie, -ij, -iek, - theek, -teit, -tuur


Je verwijst met
en 
zij, ze, haar
deze, die
Leer deze uitgangen uit je hoofd!

Slide 9 - Tekstslide

Mannelijke woorden
De-woorden zijn mannelijk óf vrouwelijk.

Mannelijk zijn: 
  • mannelijke personen en dieren
  • ook woorden waarbij je niet kunt vaststellen of het mannelijk of vrouwelijk is.


Je verwijst met
en 
hij, hem, zijn
deze, die

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

De vereniging voor autisme vraagt haar leden om een gift, die gebruikt zal worden voor reclamedoeleinden.
Naar welk antecedent verwijst "die"?
A
reclamedoeleinden
B
leden
C
gift
D
autisme

Slide 12 - Quizvraag

Tomatensap is het enige wat ik echt niet drink op feestjes.
Naar welk antecedent verwijst 'wat'?
A
het enige
B
drink
C
tomatensap
D
feestjes

Slide 13 - Quizvraag

Omdat de bibliotheek gaat verbouwen stuurt ... al ... leden een brief
A
hij/ zijn
B
het/ zijn
C
hij/ haar
D
ze/ haar

Slide 14 - Quizvraag

In maart mag de bevolking ... stem uitbrengen voor een nieuw parlement
A
zijn
B
haar

Slide 15 - Quizvraag

Marc laat ... brommer ieder jaar nakijken om ... in topconditie te houden.
A
haar/ haar
B
zijn/ hem
C
zijn/ die
D
zijn/ het

Slide 16 - Quizvraag

Let op!
Verwijswoorden - hen/hun
Het verwijswoord hen gebruik je als lijdend voorwerp (lv) en na een voorzetsel (vz).
Het verwijswoord hun gebruik je als meewerkend voorwerp (mv).

Anita’s ouders wonen vlakbij en ze bezoekt hen vaak. Ze neemt dan iets lekkers voor hen mee en bezorgt hun een gezellige middag.


Slide 17 - Tekstslide

Let op!
Verwijswoord - wat 
Met het verwijswoord wat verwijs je naar
  • dat en datgene
  • een onbepaald voornaamwoord (alles, iets, niets en het enige), 
  • een overtreffende trap (het beste
  • een hele zin:

Er stond een lange file voor de brug, wat behoorlijk tegenviel.

Slide 18 - Tekstslide

Let op!
Verwijswoord - dieren/mensen

  • Naar dieren en dingen verwijs je met daar/waar+voorzetsel (daarvan, waarover)
  • Naar mensen verwijs je met voorzetsel+wie (van wie, over wie):

De SRV-man bij wie ik wekelijks boodschappen doe, beschikt over een luxe wagen, waarmee hij door het dorp rijdt

Slide 19 - Tekstslide

Wanneer heb je die mooie motorboot van ... overgenomen?
A
hen
B
hun
C
het
D
zij

Slide 20 - Quizvraag

Els en Ada vinden het heel jammer dat Tamar ... niet met wiskunde helpt.
A
hen
B
hun
C
het
D
zij

Slide 21 - Quizvraag

Bij ... nieuwe werkgever moet Nora veel overwerken, ... haar slecht bevalt
A
zijn, dat
B
haar, dat
C
haar, wat
D
zijn, wat

Slide 22 - Quizvraag

De bibliotheek organiseert vaak leuke activiteiten voor [zijn] leden.
Klopt de verwijzing?
A
De verwijzing is correct
B
haar
C
hun
D
het

Slide 23 - Quizvraag

De hond is voor veel mensen een kameraad [met wie] ze een hechte band opbouwen.

Klopt de verwijzing?
A
De verwijzing is correct
B
waarop
C
waarmee
D
op wie

Slide 24 - Quizvraag

Aan de slag!
Maak de extra opdrachten over verwijzen (Teams)
Je mag dit samen doen, maar overleg zachtjes.


Klaar? 
Oefen extra via 'Trainen' of ga lezen uit je leesboek.
timer
20:00

Slide 25 - Tekstslide

Ik kan de juiste verwijswoorden gebruiken.
😒🙁😐🙂😃

Slide 26 - Poll