Verhaalanalyse, korte verhalen week 13 en 14

Fictie : verhaalanalyse 

1 / 38
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1,2

In deze les zitten 38 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Fictie : verhaalanalyse 

Slide 1 - Tekstslide

Wat is fictie?
A
artikelen in Show nieuws
B
verzonnen verhalen
C
krantenberichten
D
verhaal Harry potter

Slide 2 - Quizvraag

Welke antwoorden zijn juist?
A
Fictie is een verzonnen verhaal
B
een boek over Johan Cruijff is non-fictie
C
non -Fictie is iets dat waar gebeurd is
D
Het weerbericht is non fictie

Slide 3 - Quizvraag

Gaat fictie over echt bestaande personen en gebeurtenissen ?


A
nee
B
ja
C
soms

Slide 4 - Quizvraag

 verhaalanalyse 

doel verhaalanalyse : verhaal /boek begrijpen in de verschillende doelen die de schrijver heeft gehad bij het schrijven

  • voorbeeld : hoe is  de relatie tussen personages, 
  • waarom doen ze wat ze doen ,  karakters, eigenschappen van de personen
  • welke gebeurtenis heeft tot een bepaalde situatie geleid,
  • welke rol spelen de gebeurtenissen in het verhaal een rol in de grote lijn, in het thema van het verhaal. 


GOED LEZEN en  bij vragen : BEARGUMENTEER JE ANTWOORD 

Slide 5 - Tekstslide

 week 13 en 14
  korte verhalen met opdrachten 
De verhalen

Domino Day - Mirjam Mous 
De rebel - Helen Vreeswijk 

Slide 6 - Tekstslide

De belangrijkste personen in een verhaal noem je..
A
hoofdpersonen
B
bijpersonen
C
helden
D
types

Slide 7 - Quizvraag

Hoofdpersonen en bijpersonen


De hoofdpersoon in een verhaal is:


- De persoon die het meeste aandacht krijgt van de schrijver.

- Je leest het verhaal door zijn/haar ogen.

- Je weet wat hij/zij doormaakt, denkt en zegt.

-   soms zijn er meerdere hoofdpersonen

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Domino day
welk perspectief
wie is de verteller
wat weet je van de verteller
karakter/type ? 

Slide 10 - Tekstslide

Perspectief en verteller

Perspectief betekent: Gezichtspunt.

Daarmee wordt bedoeld dat de lezer als het ware 'over de schouder' meekijkt met een van de personages.


Er zijn 3 soorten perspectief:

  1.  Ik-perspectief
  2.  Hij/zij-perspectief
  3. Alwetende verteller

Slide 11 - Tekstslide

welk vertel perspectief ? 
Wat Pieter niet wist, terwijl hij aan de stoeptegels vastgevroren naar het vreemde object stond te staren, was dat nog geen vijf minuten daarvoor een ander op die plaats iets verloren was. Een groen, pulserend en zeer gevaarlijk voorwerp. Een voorwerp in paniek meegenomen uit het laboratorium toen daar de hel losbarstte. Toen dokter Hogenstijn zijn creatie niet langer de baas was en zijn collega's met een scalpel te lijf ging."

Slide 12 - Tekstslide

Ik-perspectief

Bij dit perspectief lijkt het alsof de ik-figuur al schrijvend verslag doet van de dingen die hij direct meemaakt of ooit beleefd heeft. Vooral bij dagboeken zie je dit vaak terug.


bijvoorbeeld:


"Ik loop op straat en zie voor mij op de grond een vreemd voorwerp liggen. Het is groen en het geeft de suggestie van beweging. Hoewel het maar een klein hoopje drilpudding lijkt, boezemt het me direct angst in. Ik durf er niet naar te kijken, maar kan mijn ogen niet afwenden. Ik moet. Het wil dat ik het zie."

Slide 13 - Tekstslide

Hij/zij-perspectief


Het verschil met het ik-perspectief is dat het verhaal in de hij/zij-vorm wordt beschreven.

Bijvoorbeeld:

"Hij staat daar, doodstil, aan de grond genageld. Het vreemde voorwerp dat voor hem op de grond ligt, lijkt hem volledig te hypnotiseren. Het gelei-achtige materiaal gloeit. Een vreemde straling lijkt doelgericht zijn weg te zoeken naar de ogen van starende jongen. Pieter beeft. Niet in staat zich te bewegen."

Slide 14 - Tekstslide

Alwetende verteller

Deze verteller vertelt het verhaal, maar heeft hier zelf geen rol in. Het verschil met het hij/zij-perspectief zit hierin dat de alwetende verteller vanaf het begin het hele verhaal al kent. De verteller weet niet alleen wat de hoofdpersoon doet en denkt, maar ook wat er op andere plekken, op andere momenten en met anderen personages gebeurt. De verteller is 'Alwetend'.


Bijvoorbeeld:

"Wat Pieter niet wist, terwijl hij aan de stoeptegels vastgevroren naar het vreemde object stond te staren, was dat nog geen vijf minuten daarvoor een ander op die plaats iets verloren was. Een groen, pulserend en zeer gevaarlijk voorwerp. Een voorwerp in paniek meegenomen uit het laboratorium toen daar de hel losbarstte. Toen dokter Hogenstijn zijn creatie niet langer de baas was en zijn collega's met een scalpel te lijf ging."

Slide 15 - Tekstslide

  tijd en ruimte

Een verhaal speelt zich af op een bepaalde locatie, plaats . 

Dit kan er 1 zijn, maar er kunnen ook meer plekken zijn waar het verhaal zich afspeelt.

Niet alleen de ruimte is van belang, maar ook de tijd. 

Je kunt het hebben over 

  • tijdsduur (hoe lang het verhaal duurt) 
  •  over de tijd waarin het verhaal zich afspeelt. (vroeger, nu , de toekomst)
  • de volgorde in de tijd van de gebeurtenissen 



Slide 16 - Tekstslide

Hoe noem je het als er iets spannends gebeurt en het verhaal springt terug in de tijd , naar een andere ruimte , andere plaats ?
A
flashback
B
flash forward
C
cliffhanger
D
chronologisch

Slide 17 - Quizvraag

Spanning zorgt ervoor dat je wilt doorlezen. Hoe noem je het als er iets spannends gebeurt en je moet wachten op het volgende deel?
A
flashback
B
flash forward
C
cliffhanger
D
chronologisch

Slide 18 - Quizvraag

Hoe noem je het als de schrijver al vast iets vertelt over wat er in de toekomst gaat gebeuren maar wat de (hoofd)personen in het verhaal zelf nog niet kunnen weten ?
A
flashback
B
flash forward
C
cliffhanger
D
chronologisch

Slide 19 - Quizvraag

Tijd: Chronologisch

Een verhaal noem je chronologisch  : 

als de gebeurtenissen in het verhaal worden verteld in de tijdsvolgorde zoals ze zich in werkelijkheid ook hebben  afgespeeld.


Slide 20 - Tekstslide

Tijd: Flashback en flashforward

Wanneer een personage terugblikt of vooruitblikt op een gebeurtenis spreek je van een flashback of flash-forward. De gebeurtenis onderbreekt de loop van het verhaal. 


Bijvoorbeeld:

"Twaalf jaar geleden is dokter Hogenstijn met een experimenteel onderzoek begonnen in opdracht van de regering. Het was een onderzoek naar DNA-manipulatie. Het doel was het integreren van gemodificeerd DNA-materiaal en computerhardware. Kunstmatige intelligentie. Nu, na twaalf jaar is dit doel bereikt. Dokter Hogenstijn heeft een monster geschapen."  


Slide 21 - Tekstslide

vragen bij tekst 1 : 
  • wat voor soort verhaal: science fiction, fantasie of historisch
  • herken je in het verhaal een flash forward/ flashback  en vanaf  welke zin ? 

Slide 22 - Tekstslide

Welke begrippen moet je kennen?

  • personages
  • hoofdpersoon
  • bijpersonen 
  • karakter
  • type
  • anti-held
  • perspectief en verteller
  • perspectief en spanning
  • Tijd en ruimte
  • Tijd :Chronologie , flashback, flashforward 
  • vertelde tijd
  • verteltijd 
  • motief 
  • symbolen 
  • titel verklaring/betekenis voor het verhaal

Slide 23 - Tekstslide

vragen bij tekst 2
  • wat voor soort verhaal: science fiction, fantasie of historisch 
  • herken je in het verhaal een flash forward,/flash back en vanaf welke zin ? 

Slide 24 - Tekstslide

voorbeelden van symbolen?

Slide 25 - Open vraag

symbolen in verhalen
dieren 
voorwerpen 
seizoenen 
weersomstandigheden 
kleuren 
getallen 

Slide 26 - Tekstslide

Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Tekstslide

symboliek sprookjes 

Slide 29 - Tekstslide

Titelverklaring


Een titel valt vaak uit te leggen a.d.h.v. het verhaal. Soms zijn er zelfs meerdere verklaringen voor een titel te geven. 

Een titelverklaring kan letterlijk in het verhaal gegeven worden, maar soms moet je er langer over nadenken. 


  • verhaal Domino day  :  vragen 



Slide 30 - Tekstslide

Slide 31 - Link

Slide 32 - Link

speeddate boek 

Slide 33 - Tekstslide

Slide 34 - Link

Slide 35 - Video

Slide 36 - Link

Slide 37 - Tekstslide

Slide 38 - Link