H4_Th6_BS1BS2_oefenvragen

Waarneming en gedrag
Thema 6 - BS 1 en 2
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Waarneming en gedrag
Thema 6 - BS 1 en 2

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen BS 1
  • Je kunt de werking van zintuigen beschrijven.
  • Je kunt de relatie van het zintuigstelsel met het zenuwstelsel beschrijven.

Slide 2 - Tekstslide

Hoe werken zintuigen?

Slide 3 - Open vraag

Wat is de relatie tussen het zintuigstelsel en het zenuwstelsel?

Slide 4 - Open vraag

Wat voor soort
receptor is dit?
A
Mechanische receptor
B
Chemische receptor
C
Pijnreceptor
D
Lichtreceptor

Slide 5 - Quizvraag

Waar komen we dit
soort receptoren
tegen?
A
In de mond
B
In het oor
C
In de huid
D
Aan het uiteinden van zenuwen

Slide 6 - Quizvraag

Definitie
Begrip
Zintuigcellen die reageren op een bepaalde prikkel zoals licht, temperatuur, druk, pijn.
De prikkel waarvoor de zintuigcel de laagste prikkeldrempel heeft 
De aanpassing van de gevoeligheid van een zintuig aan een aanhoudende prikkelsterkte
Prikkels vanuit het inwendige milieu 
Prikkels vanuit de omgeving 
De waarde die bepaald of een prikkel sterk genoeg is om een impuls te genereren in een zintuigcel.
Begrippen
Prikkeldrempel
Adaptatie
Adequate prikkel
Receptoren
Interne prikkel
Externe prikkel

Slide 7 - Sleepvraag

Impulsfrequentie
Diagram 1                                                       Diagram 2





Hoe sterker de prikkel, hoe hoger de impulsfrequentie

Slide 8 - Tekstslide




Welk diagram laat de impulsfrequentie zien bij het eten van tomatenketchup?

Slide 9 - Tekstslide

Welk diagram laat de impulsfrequentie zien bij het eten van tomatenketchup?
A
Diagram 1
B
Diagram 2

Slide 10 - Quizvraag

Zorg dat de juiste onderdelen van de buitenkant van het oog op de juiste plek komen te staan.
Bovenste ooglid
Bovenste ooglid: beschermt het oog tegen uitdroging, fel licht en voorwerpen die niet in het oog horen.
Oogwit
Oogwit: ookwel het harde oogrok genoemd, biedt stevigheid aan het oog.
Pupil
Pupil: kan groter en kleiner worden door spiertjes in de iris. Hierdoor wordt de hoeveelheid licht die het oog binnenkomt geregeld.
Wimpers
Wimpers, zorgen ervoor dat stofdeeltjes en zweet niet je ogen in komt.
Onderste ooglid
Onderste ooglid: beschermt het oog tegen uitdroging, fel licht en voorwerpen die niet in het oog horen.
Traanbuis
Traanbuis: deze buis voert het traanvocht af naar de neusholte.
Wenkbrauw
Wenkbrauw: zorgt ervoor dat zweet, vuil en andere deeltjes niet het oog in komen.
Iris
Iris: door pigment wordt de kleur van de iris bepaald. Ook zorgen de spiertjes van de iris dat de pupil groter en kleiner kan worden.

Slide 11 - Sleepvraag

Laag met zintuigcellen (staafjes en kegeltjes)
Waar de oogzenuw het oog verlaat
Verandert de lens van vorm zodat je scherp kunt zien
Zorgt ervoor dat er een scherp beeld op je netvlies valt
Doorzichtig deel van het oog
Geeft structuur en vorm aan het oog
Gat wat licht doorlaat
Brengt impulsen naar de hersenen
Stevige buitenste laag van het oog
Bevat spiertjes die de grootte van de pupil regelen
Hoornvlies
Lens
Pupil
iris
straalvormig lichaam met lensbandjes
oogzenuw
netvlies
harde oogvlies
blinde vlek
glasachtig lichaam

Slide 12 - Sleepvraag

Hieronder staan vijf delen van het oog van de mens. Door welke van de genoemde delen gaan de lichtstralen achtereenvolgens voordat ze impulsen in het oog kunnen veroorzaken?
netvlies
lens
hoornvlies
pupil
glasachtig lichaam

Slide 13 - Sleepvraag

Beeldvorming
Omgekeerd en verkleind

Lichtreceptoren --> prikkel naar impuls
Sensorische zenuwcel --> impuls naar gezichtscentra
Hersenen --> verwerken impuls zo dat het beeld rechtop staat en het juiste formaat is.
                                                                                  

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

Accommoderen

Slide 16 - Tekstslide



Wat is accommoderen?
A
Regelen van de hoeveelheid licht dat in het oog mag komen.
B
Scherpstellen van het oog door de bolling van de ooglens te veranderen.
C
Scherpstellen van het oog door de iris te vergroten of te verkleinen.
D
Regelen van de grootte van de pupil door deze aan te passen op de voorwerpsafstand.

Slide 17 - Quizvraag

Slide 18 - Tekstslide