BSR 22/01 2t Grammatica WS 9 Vragend vnw

Open je boek alvast op blz. 214-215.
Log alvast in op LessonUp
(de code staat  linksonder in beeld).

§9: Vragend 
voornaamwoord
Voordat we beginnen:
2T
GRAMMATICA
WOORDSOORTEN
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, tLeerjaar 2

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Open je boek alvast op blz. 214-215.
Log alvast in op LessonUp
(de code staat  linksonder in beeld).

§9: Vragend 
voornaamwoord
Voordat we beginnen:
2T
GRAMMATICA
WOORDSOORTEN

Slide 1 - Tekstslide

  • Je weet het verschil tussen persoonlijke, bezittelijke, aanwijzende en vragende voornaamwoorden.
  • Je kunt vragende voornaamwoorden herkennen en gebruiken in een zin.
Lesdoelen

Slide 2 - Tekstslide

In deze les gaan we:

  • Terugblikken op paragraaf 7.
  • De uitleg behandelen van paragraaf 9 (en hierbij aantekeningen maken);
  • De opdrachten van paragraaf 9
    maken en nakijken.

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Persoonlijk
voornaamwoord
Een persoonlijk voornaamwoord verwijst naar een persoon, dier of ding:

  • Wij gaan een weekendje weg.
  • Onze kat slaapt overdag, omdat hij 's nachts buiten rondloopt.
  • Ik heb je bericht ontvangen, maar ik heb het nog niet gelezen.

Slide 5 - Tekstslide

Bezittelijk voornaamwoord
Een bezittelijk voornaamwoord is geeft aan van wie iets is. Het staat altijd voor het zn waar het bij hoort.

  • Jullie tuin.
  • Mijn telefoon.
  • Jouw huis.

Slide 6 - Tekstslide

Met welke woordsoort kun je twee woorden, woordgroepen of zinnen met elkaar verbinden?
A
lidwoord
B
persoonlijk voornaamwoord
C
bezittelijk voornaamwoord
D
voegwoord

Slide 7 - Quizvraag

Vul de zin aan:

Een persoonlijk voornaamwoord ...
A
geeft aan van wie iets is.
B
wijst terug naar iets eerdergenoemd.
C
verbindt twee woorden of zinnen met elkaar.
D
verwijst naar een persoon, dier of ding.

Slide 8 - Quizvraag

Vul de zin aan:

Een bezittelijk voornaamwoord ...
A
geeft aan van wie iets is.
B
wijst terug naar iets eerdergenoemd.
C
verbindt twee woorden of zinnen met elkaar.
D
verwijst naar een persoon, dier of ding.

Slide 9 - Quizvraag

Kies het juiste voornaamwoord (persoonlijk of bezittelijk).
Ik ga vandaag in de auto naar school,
omdat ... fiets kapot is.
A
zijn (persoonlijk vnw)
B
zijn (bezittelijk vnw)
C
mijn (persoonlijk vnw)
D
mijn (bezittelijk vnw)

Slide 10 - Quizvraag

Noteer de persoonlijke voornaamwoorden uit onderstaande zin:
'Jos heeft mij de fiets van zijn zus gegeven, maar ik weet niet of zij het er mee eens is.'

Slide 11 - Open vraag

Noteer de bezittelijke voornaamwoorden uit onderstaande zin:
'Vinden jij en jouw broers het leuk dat alle voornamen in jullie gezin met een J beginnen of vind je dat lastig?'

Slide 12 - Open vraag

Slide 13 - Video

Vragend
voornaamwoord
Een vragend voornaamwoord staat meestal aan het begin van een vraagzin. Er zijn vier vragende voornaamwoorden:

  • Wie gaat er mee naar de film?
  • Melvin vroeg wat het huiswerk is.
  • Wat voor (een) auto heb je gekocht?
  • Welke film heb je uitgekozen?

Slide 14 - Tekstslide

Vragend
voornaamwoord
Let op: wie en wat zijn geen vragend voornaamwoord als ze verwijzen naar een eerder genoemd woord.

  • De tante naar wie Nicky is vernoemd, woont een dorp verderop. 
  • Volgens mij zie jij iets wat er niet iets. 

Slide 15 - Tekstslide

Noteer de onderstreepte woorden en benoem de woordsoorten. 
Kies uit: ww, lw, bn, zn, vz, vw, pers. vnw, bez. vnw, vragend vnw.

  1. Hardloopwedstrijden zijn buitengewone evenementen. 
  2. Je loopt hetzelfde parcours als de snelste mannen en vrouwen. 
  3. Het publiek juicht je net zo hartstochtelijk toe
  4. Of zelfs fanatieker, als toeschouwers zien dat je het moeilijk hebt
  5. Wanneer heb jij voor het laatst hardgelopen?
Opdracht
timer
4:00

Slide 16 - Tekstslide

Uitlegfilmpje!

Slide 17 - Tekstslide

Wat?
Cursus 5 Grammatica woordsoorten, §9: Vragend voornaamwoord. Opdracht 1 (blz. 214-215).
Hoe?
Met z'n allen. Schrijf mee!
Hulp
Steek je vinger op als je een vraag hebt.
Tijd
5 minuten. Daarna starten we met de rest van de opdrachten (blz. 214-215).
Klaar?
Maak alvast een begin aan §11: Mixopdrachten 
(online leeromgeving)
Samen maken
timer
5:00

Slide 18 - Tekstslide

Wat?
Cursus 5 Grammatica woordsoorten, §9: Vragend voornaamwoord. Opdracht 2 t/m 5 (blz. 214-215).
Hoe?
Zelfstandig. 
De eerste vijf minuten in stilte, daarna overleggen.
Hulp
Steek je vinger op als je een vraag hebt.
Tijd
10 minuten. Daarna starten we met §5 Persoonlijk en bezittelijk voornaamwoorden (blz. 206-207).
Klaar?
Maak alvast een begin aan §11: Mixopdrachten 
(online leeromgeving) of maak een samenvatting.
Huiswerkopdrachten
timer
10:00

Slide 19 - Tekstslide

  • Je weet het verschil tussen persoonlijke, bezittelijke, aanwijzende en vragende voornaamwoorden.
  • Je kunt vragende voornaamwoorden herkennen en gebruiken in een zin.
Lesdoelen

Slide 20 - Tekstslide

Zag je dat onze hond mij zijn riem kwam brengen?
Sleep de persoonlijk voornaamwoorden naar het vakje.
sleep het juiste zinsdeel naar het vak hiernaast
Zag
je
onze
mij
hond

Slide 21 - Sleepvraag

Maak een zin in de volgende volgorde:

pers. vnw - ww - bez. vnw - bn- zn

Slide 22 - Open vraag

Maak een zin in de volgende volgorde:

vr. vnw - ww - aanw vnw - bn - zn?

Slide 23 - Open vraag

Wie heeft nog een vraag over wat we vandaag hebben behandeld?

Slide 24 - Tekstslide