oefen engels

• Engels
• Speciaal Onderwijs
• Leerroute 2

Engels Vooraf - oefenen AR2

Vertaal naar het Engels: maag

1. stomak
2. stomich
3. stomach
4. stomme

Vertaal naar het Engels:
zere keel

1. pain throat
2. sore throat
3. throat pain
4. ill throat

Vertaal naar het Engels:
Ik voel me niet goed.

1. I feel great
2. I ill throat
3. I don't feel well
4. I go back

Vertaal naar het Engels:
afspraak

1. apointment
2. appointment
3. date
4. fever

Welke is goed?
(denk aan a, i, o, e, u)

1. a ear
2. an ear

Welke is goed?
(denk aan a, i, o, e, u)

1. a bike
2. an bike

Lichaamsdelen (Engels)

toe

elbow

heel

hip

stomach

ankle

Een ziekenwagen

Een zolder

Een maag

Koorts

An ambulance

A stomach

Fever

An attic

Suzie: Mum, I can't find my toothbrush!

1. Suzie is haar kam kwijt
2. Suzie koopt een tandenborstel.
3. Suzie is haar tandenborstel kwijt
4. Suzie kan de tandpasta niet vinden

Hurry up, you have an appointment at the dentist's.

1. Je moet opschieten want je moet naar de dokter.
2. Je moet opschieten, want je moet naar de tandarts
3. Je kunt rustig aan doen want je afspraak gaat niet door
4. Je moet naar de huisarts.

Everybody

1. zij
2. hun
3. jullie
4. iedereen

Vanmiddag

1. morning
2. night
3. tonight
4. afternoon

geld

1. monnie
2. money
3. mony
4. monye

Wat denk je van...

1. How if...
2. Remember?
3. How about...
4. What to...

welk woord past het best bij het plaatje

1. driver
2. boss
3. pickpocket
4. grandmother

welk woord past het best bij het plaatje

1. dinner
2. dentist
3. work
4. shopping

welk woord past het best bij het plaatje?

1. bag
2. couch
3. money
4. phone

welk woord past het best bij het plaatje

1. boss
2. angry
3. smile
4. thanks

sleep het Nederlandse woord naar de engelse vertaling

Tomorrow

daughter

stupid

messages

angry

again

there

dinner

wrong

only

daar

berichtjes

weer

verkeerd

morgen

avondeten

alleen maar

dochter

boos

stom

hoe zeg je het woord dat in hoofdletters geschreven staat in het engels?

MET Bill Wyman.

1. this is
2. that is
3. there is
4. where is

Hello Bill. HOE GAAT HET?

1. Where are you?
2. What are you?
3. How are you?
4. Who are you?

IK ZOU GRAAG to make an appointment.

1. I would know
2. I don't like
3. I would like
4. I don't know

I am sorry. Mr Henry is not in NU.

1. left now
2. right now
3. don't now
4. wrong now

Do you know HOE LAAT we have dinner?

1. how time
2. what late
3. how late
4. what time

IK KEN NIET any Margaret Mitchell. Wrong number?

1. you would know
2. we would know
3. I don't know
4. We don't know

hoe zeg je deze zinnen in het engels?

Is de afspraak in maart?

1. Is the message in March?
2. Is the message in May?
3. Is the appointment in May?
4. Is the appointment in March?

U kunt vandaag komen, om acht uur.

1. You can come today, at eight o'clock.
2. You can come tomorrow, at nine o'clock.
3. you can come tomorrow, at eight o'clock
4. you can come today, at nine o'clock.

ik werk 24 uur per week.

1. I work twenty-four hours per week.
2. She works forty-two hours per week.
3. I work forty-two hours per week.
4. She works twenty-four hours per week.

Morgen is het woensdag 13 februari.

1. Tomorrow it is Wednesday, January 13.
2. Tomorrow it is Tuesday, February 13
3. Tomorrow it is Tuesday, January 13
4. Tomorrow it is Wednesday, February 13

Mijn dochter is negen jaar oud.

1. My son is two years old.
2. My son is nine years old.
3. My daughter is two years old.
4. My daughter is nine years old.

schrijf minstens twee ENGELSE zinnen bij dit plaatje.