Commercieel Blok 3

Commercieel

Blok 3
Het assortiment 
1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
Economie & OndernemenMiddelbare schoolvmbo b, k, gLeerjaar 4

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Commercieel

Blok 3
Het assortiment 

Slide 1 - Tekstslide

Assortiment
Met het assortiment bedoelen we alle producten die de winkel verkoopt. 

Het assortiment van een winkel bestaat uit meerdere soorten producten. Een supermarkt verkoopt duizenden verschillende producten en een kledingwinkel vaak meer dan honderd. 

Slide 2 - Tekstslide

Productgroep
Verschillende producten in het assortiment die met elkaar te maken hebben vormen een productgroep.

Productgroepen in een schoenenwinkel zijn bijvoorbeeld kinderschoenen, damesschoenen, herenschoenen en onderhoudsproducten.

Slide 3 - Tekstslide

Producten
Een productgroep kun je opdelen in producten. Bij de productgroep herenschoenen horen bijvoorbeeld de producten laarzen, winterschoenen, zomerschoenen, sportschoenen, sandalen, pantoffels en slippers.

Slide 4 - Tekstslide

Productvarianten

Naast productgroepen en producten, bestaat het assortiment ook uit productvarianten. De productvarianten verschillen van elkaar, maar horen wel bij hetzelfde product. Bij de productgroep herenschoeisel hoort het product laarzen. De laarzen kun je indelen naar bijvoorbeeld kleur, merk, hoogte en wel of niet gevoerd.

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

assortiment 
productgroep
product
productvariant
kleding
dameskleding 
jurk 
jurk lange mouw
drinken
frisdrank
cola
cola zero

Slide 7 - Sleepvraag

breedte van het assortiment
De breedte van een assortiment is het aantal verschillende produtgroepen waaruit het assortiment bestaat. Hoe meer productgroepen, hoe breder het assortiment.

Breed assortiment: warenhuizen en supermarkten.
Smal assortiment: speciaalzaken. Een bakker verkoopt alleen brood, gebak en koekjes. Een bonbonwinkel alleen bonbons.

Slide 8 - Tekstslide

diepte van het assortiment
De diepte van een assortiment is het aantal varianten dat je van een productgroep verkoopt, dus is er binnen een productgroep veel of weinig keuze.


Diep assortiment: speciaalzaken; juwelier, bakker, slager
Ondiep assortiment: warenhuizen en discountwinkels

Slide 9 - Tekstslide

lengte van het assortiment
Hiermee wordt het totaal aantal artikelen dat een winkelier op voorraad heeft bedoeld.
Met een lang assortiment heeft een winkelier veel voorraad, denk aan een supermarkt.
Met een kort assortiment loopt de winkelier het risico 'nee' te moeten verkopen. Sommige winkels hebben bewust een kort assortiment en dus weinig voorraad. Denk aan een meubelzaak, de bank of kast of kast die de klant wil, moet eerst besteld worden en er zit een levertijd op. 

Slide 10 - Tekstslide

Samenvatting dimensies van het assortiment
BREED ASSORTIMENT = Veel verschillende productgroepen
SMAL ASSORTIMENT = Weinig verschillende productgroepen

DIEP ASSORTIMENT = Veel keuze binnen een productgroep
ONDIEP ASSORTIMENT = Weinig keuze binnen een productgroep

LANG ASSORTIMENT = Veel producten op voorraad
KORT ASSORTIMENT = Weinig producten op voorraad

Slide 11 - Tekstslide

consistent assortiment
Bij een consistent assortiment gaat het over de samenhang tussen de artikelen die de winkel verkoopt. Passen de artikelen uit het assortiment van de winkel.

Niet consistent assortiment: Kruidvat is een drogisterij en verkoopt ook boeken, speelgoed en Kerstversiering.

Slide 12 - Tekstslide


De Gamma (bouwmarkt) heeft een....... assortiment
A
breed+ondiep
B
breed+ diep
C
smal +diep
D
smal+ondiep

Slide 13 - Quizvraag


Een kaaswinkel heeft een....... assortiment
A
breed+ondiep
B
breed+ diep
C
smal +diep
D
smal+ondiep

Slide 14 - Quizvraag

Sportwinkel Sportief voegt vandaag de nieuwe smaak toe aan het assortiment, de smoothies zijn vanaf vandaag ook verkrijgbaar in de smaak Banaan.

Wat gebeurt er met het assortiment smoothies bij Sportwinkel Sportief?
A
Het wordt breder
B
Het wordt smaller
C
Het wordt dieper
D
Het wordt ondieper

Slide 15 - Quizvraag

Kernassortiment = De belangrijkste artikelen die een winkel verkoopt, waar de meeste consumenten voor komen. ​80% van de omzet

Randassortiment = Dit zijn de artikelen/productgroepen die de winkel als aanvulling op het kernassortiment heeft. ​
20% van de omzet




Slide 16 - Tekstslide

Fietsenwinkel Harry verkoopt fietsen en onderhoudt deze. Welke product behoort tot het randassortiment?
A
Damesfietsen
B
Herenfietsen
C
Kinderfietsen
D
Bidon

Slide 17 - Quizvraag

Fabrikanten merken
A-merken: heel bekend, vrij duur en makkelijk verkrijgbaar.
Veel verkocht en goede kwaliteit. ​

B-merken: minder bekend, iets goedkoper, minder makkelijk verkrijgbaar. Vrij goede kwaliteit.​

Slide 18 - Tekstslide

Winkel merken
Huismerken: producten die door één bepaalde winkelketen worden verkocht en de naam van die winkelketen dragen 
(AH huismerk bij Albert Heijn, Jumbo huismerk bij Jumbo).

Eigen merken: producten die door één bepaalde winkelketen worden verkocht, maar niet de naam van die winkelketen dragen (Palomino van C&A, Cotton Club van The Sting)


Slide 19 - Tekstslide

A-merk 
huismerk
eigen merk

Slide 20 - Sleepvraag

Complementaire artikel
= Een artikel dat nodig is om het hoofdartikel beter te gebruiken of mooier te maken. Dit artikel verkoop je 'erbij'.

Voorbeeld is een riem die je 
bij een spijkerbroek koopt 
of een fietstas bij een fiets.

Slide 21 - Tekstslide

Follow-up artikel
= Een artikel dat je nodig hebt om het hoofdartikel te kunnen gebruiken.

Denk aan een opzetborstel bij een elektrische tandenborstel,
zonder de opzetborstel kun je de tandenborstel niet gebruiken.

Of koffiefilters die nodig zijn bij een koffiezetapparaat. Zonder
koffiefilter kun je geen koffie zetten.

Slide 22 - Tekstslide

Rage-artikel
= Een artikel dat inhaakt op een bepaalde rage. Een rage is iets dat in korte tijd heel erg populair wordt.

Voorbeeld: Loombandjes of oranje artikelen in de 
periode van het EK of WK.

Slide 23 - Tekstslide

Impuls artikel
= Een artikel dat je in een opwelling koopt, zonder dat je het van tevoren van plan was.

Denk aan artikelen op het display bij
de kassa, waarop bijvoorbeeld
snoep en chocoladerepen staan.
Of bakken met artikelen in het gangpad
of bij de winkelingang.

Slide 24 - Tekstslide

‘Artikel dat je per se nodig hebt om een ander artikel te kunnen gebruiken.’

Welk begrip hoort bij deze omschrijving?
A
Complementair artikel
B
Follow-up artikel
C
Impulsartikel
D
Rage-artikel

Slide 25 - Quizvraag

‘Artikel dat je niet van plan was te kopen.’

Welk begrip hoort bij deze omschrijving?
A
Complementair artikel
B
Follow-up artikel
C
Impulsartikel
D
Rage-artikel

Slide 26 - Quizvraag

Artikelkennis
Een verkoper moet veel weten over de producten die hij verkoopt, zo kan hij de klant goed adviseren.
Alles wat een verkoper over een artikel weet, noem je artikelkennis. Er zijn drie vormen van artikelkennis:
  • praktische artikelkennis
  • technische artikelkennis
  • commerciële artikelkennis

Slide 27 - Tekstslide

Praktische artikelkennis
Bij praktische artikelkennis gaat het om de basiskennis van het artikel, dus de basiskennis over:

  • de prijs
  • het merk
  • het type
  • het gebruik

Slide 28 - Tekstslide

Technische artikelkennis
Bij technische artikelkennis gaat het om specialistische kennis van het artikel, dus specialistische kennis over:

  • materiaal
  • technische mogelijkheden
  • onderhoud

Slide 29 - Tekstslide

Commerciële artikelkennis
Het gaat hier om verkoop bevorderende kennis van het artikel, dus verkoop bevorderende kennis over:
  • prijs-kwaliteitverhouding
  • acties/aanbiedingen
  • trends
  • de hoeveelheid winst op een artikel
  • levering en levertijd
  • garantie en service

Slide 30 - Tekstslide

Verkoper meubelzaak: "Deze bank is gemaakt van kalfsleer en de vering is van zeer goede kwaliteit".
Welk soort artikelkennis hoort bij deze omschrijving?
A
Commerciële artikelkennis
B
Praktische artikelkennis
C
Technische artikelkennis
D
Theoretische artikelkennis

Slide 31 - Quizvraag

Verkoper meubelzaak: "In verband met drukte is de levertijd acht weken".
Welk soort artikelkennis hoort bij deze omschrijving?
A
Commerciële artikelkennis
B
Praktische artikelkennis
C
Technische artikelkennis
D
Theoretische artikelkennis

Slide 32 - Quizvraag

Verkoper meubelzaak: "De prijs van deze bank is
€ 790,00".
Welk soort artikelkennis hoort bij deze omschrijving?
A
Commerciële artikelkennis
B
Praktische artikelkennis
C
Technische artikelkennis
D
Theoretische artikelkennis

Slide 33 - Quizvraag

Je weet hoeveel winst er op een artikel gemaakt wordt.
Je weet waar het product geproduceerd is.
Je weet hoe een artikel in elkaar zit en hoe het werkt.
Wat hoort bij elkaar?
Commerciële artikelkennis
Praktische artikelkennis
Technische artikelkennis

Slide 34 - Sleepvraag

’Welk begrip hoort bij deze omschrijving?
‘Verkoop van producten in winkels waar die producten eigenlijk niet thuishoren.’

Slide 35 - Open vraag