3HV - chemie overal - herhalen H4

Stoffen
Voorwaarden verbranding


Een
brand
ontstaat alleen
wanneer
alle



drie
de
voorwaarden aanwezig
zijn.






Wanneer
 een van de voorwaarden
wordt



weggehaald,
dooft het vuur.



Een
verbrandingsreactie is altijd een reactie met zuurstof.




Bij
een
verbrandingsreactie komt altijd warmte vrij: Exotherm.





1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
ScheikundeMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Stoffen
Voorwaarden verbranding


Een
brand
ontstaat alleen
wanneer
alle



drie
de
voorwaarden aanwezig
zijn.






Wanneer
 een van de voorwaarden
wordt



weggehaald,
dooft het vuur.



Een
verbrandingsreactie is altijd een reactie met zuurstof.




Bij
een
verbrandingsreactie komt altijd warmte vrij: Exotherm.





Slide 1 - Tekstslide

(On)volledige verbranding
Volledige verbranding
  • voldoende zuurstof
  • Er ontstaat CO2
Onvolledige verbranding
  • Onvoldoende zuurstof
  • Er ontstaan CO en C
Zeer giftig gas!

Slide 2 - Tekstslide

Ontstane oxiden

Slide 3 - Tekstslide

Aantonen verbrandingsproducten
Reagens = stof die een andere stof zichtbaar maakt
  • Water maakt wit kopersulfaat blauw 
  • Koolstofdioxide maakt helder kalkwater troebel
  • Geelbruin Broomwater met zwaveldioxide wordt
      kleurloos
Producten zijn niet altijd te zien. Denk aan waterdamp en koolstofdioxide. Je kunt ze wel aantonen

Slide 4 - Tekstslide

Explosies

Slide 5 - Tekstslide

Explosies
Bij een explosieve verbrandingsreactie moeten de fijn verdeelde brandstof en de zuurstof in de juiste verhouding gemengd zijn.
Er moet ook een sterke exotherme reactie optreden waarbij gasvormige producten ontstaan.

Slide 6 - Tekstslide

Wat voor reactie is het verbranden van een lucifer?
A
Exotherme reactie
B
Endotherme reactie

Slide 7 - Quizvraag

Welke stof heeft welk reagens?  
Water
Koolstofdioxide 
Zwaveldioxide 
Wit kopersulfaat
Broomwater
Kalkwater

Slide 8 - Sleepvraag

 Soorten reacties
Vormingsreactie:
meerdere beginstoffen --> 1 eindproduct

Ontledingsreactie:
1 beginstof --> meerdere reactieproducten

Verbrandingsreactie:
brandstof + zuurstof --> oxide(s)

Slide 9 - Tekstslide


A
Verbranding
B
Ontleding
C
Vorming
D
Onvolledige verbranding

Slide 10 - Quizvraag


A
vormingsreactie
B
verbrandingsreactie
C
ontledingsreactie

Slide 11 - Quizvraag


A
vormingsreactie
B
verbrandingsreactie
C
ontledingsreactie

Slide 12 - Quizvraag

Ontledingsreacties
De meeste ontledingsreacties zijn endotherm: Er is energie nodig om ze te laten verlopen.

Thermolyse: ontleding met behulp van warmte
Elektrolyse: ontleding met behulp van elektriciteit
Fotolyse: ontleding met behulp van licht

Slide 13 - Tekstslide

Bij een ontledingsreactie gaan moleculen kapot
A
waar
B
niet waar

Slide 14 - Quizvraag

Bij een ontledingsreactie gaan atomen kapot
A
waar
B
niet waar

Slide 15 - Quizvraag

Welke van de volgende reacties is een ontledingsreactie?
A
benzine(g) + zuurstof(g) -> koolstofdioxide(g) + water(g)
B
water(l) -> waterstof(g) + zuurstof(g)
C
magnesium(s) + zuurstof(g) -> magnesiumoxide(s)
D
waterstof(g) + zuurstof(g) -> water(g)

Slide 16 - Quizvraag

Welke van de volgende reacties is een vormingsreactie?
A
benzine(g) + zuurstof(g) -> koolstofdioxide(g) + water(g)
B
water(l) -> waterstof(g) + zuurstof(g)
C
magnesium(s) + zuurstof(g) -> magnesiumoxide(s)
D
waterstof(g) + zuurstof(g) -> water(g)

Slide 17 - Quizvraag

Welke van de volgende reactie is geen ontledingsreactie
A
Thermolyse
B
Verbranding
C
Electrolyse
D
Fotolyse

Slide 18 - Quizvraag


A
Verbranding
B
Ontleding
C
Vorming

Slide 19 - Quizvraag

Bij de fotolyse van zilverchloride is energie nodig in de vorm van ...
A
licht
B
warmte
C
elektriciteit
D
geluid

Slide 20 - Quizvraag

Met behulp van elektrische energie wordt aluminium gemaakt uit aluminiumerts. Dit is een ...
A
Thermolyse
B
Elektrolyse
C
Fotolyse
D
Geen ontleding

Slide 21 - Quizvraag

Overmaat  
Er is van 1 stof meer aanwezig dan je nodig hebt. 

Voorbeeld:
Reactie van calcium met zuurstof. 
Voor 5 gram calcium heb je 2,4 gram zuurstof nodig. 
Stel er is 3 gram zuurstof aanwezig. 
Dan is zuurstof met 3-2,4 = 0,6 gram in overmaat aanwezig. 

Slide 22 - Tekstslide

Als in een reactiemengsel een stof in overmaat is dan
A
is er van die stof het meeste
B
is er van die stof het minste
C
is het reactievat te groot
D
is er van die stof meer dan nodig

Slide 23 - Quizvraag

Waterstof en zuurstof reageren in massaverhouding 1:8. Van welke stof heb ik te veel als ik 4 gram waterstof laat reageren met 36 gram zuurstof?
A
Ik heb 4 gram waterstof teveel
B
Ik heb 4 gram zuurstof te veel
C
Ik heb 4 gram waterstof te weinig
D
Ik heb 4 gram zuurstof te weinig

Slide 24 - Quizvraag

waterstof en zuurstof reageren in massaverhouding 1:8. Heb ik te veel zuurstof als ik 4 gram waterstof laat reageren met 36 gram zuurstof?
A
Ja
B
ja, ik heb 4 gram te veel
C
nee, ik heb 0,5 gram waterstof te weinig
D
nee, ik heb 4 gram te weinig

Slide 25 - Quizvraag

3 g magnesium reageert met precies 2 g zuurstof tot magnesiumoxide. Men laat nu 36 g magnesium reageren met 26 g zuurstof. Hoeveel blijft er van welke stof over?
A
4 gram magnesium
B
2 gram zuurstof
C
33 g magnesium en 24 g zuurstof
D
alles gaat op

Slide 26 - Quizvraag

overmaat
                                  aluminium     +      zuurstof  --> aluminiumoxide
Massa verhouding:           9        :          8                              
                                  
Je hebt 210 g aluminium en 230 g zuurstof.
Welke stof is in overmaat?
Hoeveel van deze stof houd je over?

Slide 27 - Tekstslide

Welke stof is in overmaat en hoeveel van deze stof houd je over?
A
Al en je houdt 26 g over
B
O2 en je houdt 43 g over
C
Al en je houdt 23 g over
D
O2 en je houdt 6 g over

Slide 28 - Quizvraag