5.2 waar wil je werken? 3k

Paragraaf 2

Hoofdstuk 5
1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Paragraaf 2

Hoofdstuk 5

Slide 1 - Tekstslide

5.2 Waar wil je werken:

Slide 2 - Tekstslide

Arbeidsmotieven

Arbeidsmotieven = redenen om te werken


  • Geld verdienen
  • Nuttig of zinvol bezig zijn
  • Contacten met anderen
  • Een baan geeft regelmaat aan je leven
  • Je leert nieuwe dingen 

Slide 3 - Tekstslide

Klassenvraag:
Bedenkt eens een voorbeeld van geschoold en ongeschoold werk.

Slide 4 - Tekstslide

Geschoold of ongeschoold werk
  • Voor geschoold werk heb je een beroepsopleiding nodig



  • Voor ongeschoold werk heb je geen beroepsopleiding nodig

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Video

Productiesector
  •  Primair sector 
  • Secundaire sector
  • Tertiaire sector
  • Quartaire sector

Slide 7 - Tekstslide

1. Primaire sector: 
  • Landbouw
  • Visserij 
  • Grondstoffen

Slide 8 - Tekstslide

2. Secundaire sector:
  •  Fabrieken/industrie die goederen maken
  • Bakker
  • Meubelmaker
  • Bouwvakker

Slide 9 - Tekstslide

3. Tertiaire sector:
  • Commerciële bedrijven die diensten verlenen 
  • Doel: winst maken
  • Winkels, horeca en kapper

Slide 10 - Tekstslide

4. Quartaire sector: 
  • Niet-commerciële dienstverleners 
  • Doel: welzijn 
  • Ziekenhuizen, onderwijs en defensie 

Slide 11 - Tekstslide

Arbeidsverdeling
  • Arbeidsverdeling = iedereen doet zijn of haar eigen werk (taken)
  • Kun jij een voorbeeld noemen van arbeidsverdeling op school?
  • Waarom is arbeidsverdeling belangrijk?

Slide 12 - Tekstslide

Leidinggevend of uitvoerend werk
Leidinggevend werk

Bij leidinggevend werk vertel je andere mensen wat zij  moeten doen en ben je verantwoordelijk voor het resultaat.​ 

Uitvoerend werk

Bij uitvoerend werk krijg je opdrachten van je baas en die voer je uit.

Slide 13 - Tekstslide

zzp-er (een vorm van eenmanszaak)

ZZP = Zelfstandige zonder personeel


--> Iemand die zelfstandig werkt en heeft dus een eigen onderneming. 

--> Een zzp-er heeft geen personeel en betaalt inkomstenbelasting over de winst.

Een zzp’er heeft meestal een eenmanszaak.


 In  een eenmanszaak:

- Is één persoon de eigenaar

- Moet de eigenaar de schulden die het bedrijf heeft als hij failliet gaat met zijn eigen privégeld betalen. 

Slide 14 - Tekstslide

Arbeidsmotieven zijn
A
dingen waar je kan werken.
B
taken waar je goed in bent.
C
redenen om te willen werken.
D
alle antwoorden zijn goed.

Slide 15 - Quizvraag

Slide 16 - Tekstslide

Welke productiesector zag je op de vorige slide?
A
Primaire sector
B
Secundaire Sector
C
Tertiaire sector
D
Quartaire sector

Slide 17 - Quizvraag

Wat is geschoold werk?
A
Opzegtermijn
B
Werk waarvoor geen opleiding nodig is.
C
Werk waarvoor een opleiding nodig is.
D
Proeftijd

Slide 18 - Quizvraag

Aan de slag (huiswerk):



Samen maken: opgaven 3 en 6
Zelfstandig: alle overige opgaven van deze paragraaf  

Slide 19 - Tekstslide