H2 13 sep Leesvaardigheid stof herhalen

Pak je leesboek!
Stil lezen 
timer
10:00
1 / 36
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Pak je leesboek!
Stil lezen 
timer
10:00

Slide 1 - Tekstslide

Vorig jaar ging het onderdeel leesvaardigheid mij goed af.
A
eens
B
oneens
C
een beetje

Slide 2 - Quizvraag

Wat weten jullie aan het einde van de les?
  • Aan het einde van de les kunnen jullie welke vijf tekstdoelen er zijn
  • Aan het einde van de les weten jullie welke vijf tekstsoorten er zijn
  • Aan het einde van de les weten jullie het verschil tussen het onderwerp en de hoofdgedachte 

Slide 3 - Tekstslide

Waar gaan we het over hebben:


-leesstrategieën
-leesdoelen  
-onderwerp en hoofdgedachte
-kernzinnen en alinea’s
-hoofd- en bijzaken
-Tekstverbanden en signaalwoorden

Slide 4 - Tekstslide

De leesstrategie waarbij je de titel, inleiding, tussenkopjes en bron leest en de plaatjes bekijkt, noemen we
A
globaal lezen
B
zoekend lezen
C
nauwkeurig lezen
D
oriënterend lezen

Slide 5 - Quizvraag

Het doel van oriënterend lezen is
A
voorkennis activeren
B
de betekenis van woorden achterhalen
C
weten wat de kernzinnen van de alinea's zijn
D
weten wat de hoofdgedachte van de tekst is

Slide 6 - Quizvraag

Leesstrategieën 
- oriënterend lezen    doel: weten waar de tekst over gaat en voorkennis activeren
- globaal lezen             doel: weten wat de deelonderwerpen zijn
- nauwkeurig lezen  doel: tekstbegrip en hoofdgedachte vinden
- zoekend leze             doel: antwoord zoeken op een vraag die je hebt
- kritisch lezen             doel: controleren of tekst objectief en betrouwbaar is

Slide 7 - Tekstslide

Het leesdoel waarbij je de lezer wilt overhalen, noemen we
A
overtuigen
B
informeren
C
activeren
D
amuseren

Slide 8 - Quizvraag

In een tekst waar argumenten staan, is het leesdoel
A
informeren
B
activeren
C
overtuigen
D
amuseren

Slide 9 - Quizvraag

In een tekst waar de schrijver de lezer iets wil uitleggen of wil leren, is het tekstdoel
A
informeren
B
activeren
C
overtuigen
D
amuseren

Slide 10 - Quizvraag

Leesdoelen
- informeren  
- uitleg geven
- mening laten vormen
- overtuigen
- overhalen
- amuseren

Slide 11 - Tekstslide

De kenmerken die horen bij het onderwerp, zijn:
A
een woord of paar woorden
B
een hele zin
C
vinden met orienterend lezen
D
staat meestal in het slot van de tekst

Slide 12 - Quizvraag

Juist of onjuist?
De hoofdgedachte is datgene wat de schrijver over het onderwerp wil zeggen.
A
juist
B
onjuist

Slide 13 - Quizvraag

Juist of onjuist?
De hoofdgedachte is altijd een hele zin
A
juist
B
onjuist

Slide 14 - Quizvraag

Het onderwerp is wat de schrijver over de tekst wil zeggen
A
juist
B
onjuist

Slide 15 - Quizvraag

Onderwerp
Hoofdgedachte
vinden met orienterend lezen
vinden met nauwkeurig lezen
een woord of paar woorden
een hele zin
let op: geen vraagzin!
waar de tekst over gaat
wat de schrijver over het onderwerp wil vertellen
meestal eerste vraag in een toets
meestal laatste vraag in een toets

Slide 16 - Tekstslide

De kernzin is de belangrijkste zin van de alinea
A
juist
B
onjuist

Slide 17 - Quizvraag

De hoofdzaak van een alinea staat vaak in de kernzin van de alinea.
A
juist
B
onjuist

Slide 18 - Quizvraag

Kernzin, hoofd- en bijzaken
Hoofdzaken: 
belangrijkste zaken in een tekst
vind je op voorkeursplaatsen (inleiding/slot)
Staat vaak in kernzin van een alinea. 

Slide 19 - Tekstslide

Samenvatten van een tekst
stap 1: lees de tekst goed door
stap 2: onderstreep de hoofdzaken ->let op voorkeursplaatsen
stap 3: noteer de belangrijkste info uit de tekst

Slide 20 - Tekstslide

Het voegwoord 'omdat' hoort bij het tekstverband
A
Tegenstellend
B
Voorbeeldgevend
C
Redengevend
D
Samenvattend

Slide 21 - Quizvraag

Het voegwoord 'dus' hoort bij het tekstverband
A
Tegenstellend
B
concluderend
C
Redengevend
D
Samenvattend

Slide 22 - Quizvraag

Het voegwoord 'bovendien' hoort bij het tekstverband
A
Opsommend
B
concluderend
C
Redengevend
D
Samenvattend

Slide 23 - Quizvraag

Juist of onjuist?
Een redengevend verband geeft aan waarom iemand iets doet of vindt.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 24 - Quizvraag

Juist of onjuist?
'daardoor' is een redengevend signaalwoord.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 25 - Quizvraag

Juist of onjuist?
'om te' is een vergelijkend signaalwoord.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 26 - Quizvraag

'Bijna alle scholieren hebben een smartphone. De verbruikskosten daarvan waren 15 euro per maand. Als gevolg van de coronacrisis is dit bedrag toegenomen.'
In dit stukje tekst is een ... signaalwoord te vinden.
A
Opsommend
B
Redengevend
C
Oorzakelijk
D
Concluderend

Slide 27 - Quizvraag

'Samen bepalen mijn vriend en ik wat we elke avond gaan eten. Ik heb echter wel mijn voorkeur. Dit zorgt wel eens voor flinke discussies.'
In dit stukje tekst is een ... signaalwoord te vinden.
A
Tegenstellend
B
Redengevend
C
Oorzakelijk
D
Concluderend

Slide 28 - Quizvraag

Tekstverbanden en signaalwoorden
Tekstverband
Signaalwoorden
chronologisch
daarna, vervolgens, dan
opsommend
ten eerste, ook, bovendien
tegenstellend
maar, echter, in tegenstelling tot
toelichtend
bijvoorbeeld, zo, neem nou
concluderend
dus, daarom, concluderend, dat houdt in
redengevend (waarom iemand iets doet)
omdat, daarom, dus, want, dankzij
oorzakelijk (waardoor iets gebeurt)
doordat, daardoor, als gevolg van
doel-middel
opdat, zodat, om te, door middel van
vergelijkend
zoals, in vergelijking met, als, evenals...
samenvattend
kortom, samengevat, met andere woorden, al met al

Slide 29 - Tekstslide

'Ik lig nu met buikpijn op de bank, omdat ik net tien pannenkoeken heb gegeten.'
In dit stukje tekst is een ... signaalwoord te vinden.
A
Tegenstellend
B
Redengevend
C
Oorzakelijk
D
Concluderend

Slide 30 - Quizvraag

'Jonnie is dol op peulvruchten, zoals bonen, erwten, linen en kapucijners.'
In dit stukje tekst is een ... signaalwoord te vinden.
A
Tegenstellend
B
Redengevend
C
Toelichtend
D
Concluderend

Slide 31 - Quizvraag

'Eerst maakt Sam zijn huiswerk, daarna gaat hij sporten.'
In dit stukje tekst is een ... signaalwoord te vinden.
A
Tegenstellend
B
Redengevend
C
Toelichtend
D
Chronologisch

Slide 32 - Quizvraag

Juist of onjuist?

Ik kan voor mezelf zeggen dat ik mijn voorkennis weer voldoende heb geactiveerd.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 33 - Quizvraag

Wat gaan we doen? 
Hoofdstuk 1 - Lezen
Opdracht 2 en 3
Klaar? Maak opdracht 4 en 5

Slide 34 - Tekstslide

Wat weten jullie aan het einde van de les?
  • Aan het einde van de les kunnen jullie welke vijf tekstdoelen er zijn
  • Aan het einde van de les weten jullie welke vijf tekstsoorten er zijn
  • Aan het einde van de les weten jullie het verschil tussen het onderwerp en de hoofdgedachte 

Slide 35 - Tekstslide

Slide 36 - Tekstslide