Taalvariatie

Taalvariatie
1 / 42
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsSecundair onderwijs

In deze les zitten 42 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 4 videos.

Onderdelen in deze les

Taalvariatie

Slide 1 - Tekstslide

Waaraan denk je bij taalvariatie? 

Schrijf 3 woorden op je blad

Slide 2 - Tekstslide

BORDSCHEMA
Op basis van de antwoorden

Slide 3 - Tekstslide

4 vragen
1. Wat is er typisch? = kenmerken

2. Wie gebruikt het? = sprekers

3. Wanneer spreek je het? = situaties

4. Waarom spreek je het? = doel

Slide 4 - Tekstslide

Standaardtaal
1. Wat is er typisch? = kenmerken

2. Wie gebruikt het? = sprekers

3. Wanneer spreek je het? = situaties

4. Waarom spreek je het? = doel

Slide 5 - Tekstslide

Wat zijn de typische kenmerken van STANDAARDTAAL
A
Klinkt in elke stad of provincie anders
B
Klinkt in heel België gelijk

Slide 6 - Quizvraag

Typische kenmerken van standaardtaal
A
Het is iets van heel lang geleden
B
Je kunt het nog altijd leren spreken en schrijven

Slide 7 - Quizvraag

Standaardtaal gaat alleen over uitspraak, niet over spelling en grammatica
A
Niet waar
B
Wel waar

Slide 8 - Quizvraag

Slide 9 - Video

Standaardtaal
-> typische kenmerken

Slide 10 - Woordweb

Standaardtaal
1. Wat is er typisch? = kenmerken

2. Wie gebruikt het? = sprekers

3. Wanneer spreek je het? = situaties

4. Waarom spreek je het? = doel

Slide 11 - Tekstslide

Wie spreekt
Standaardtaal?

Slide 12 - Woordweb

Slide 13 - Video

Standaardtaal
1. Wat is er typisch? = kenmerken

2. Wie gebruikt het? = sprekers

3. Wanneer spreek je het? = situaties

4. Waarom spreek je het? = doel

Slide 14 - Tekstslide

Je spreekt Standaardtaal
A
Als je op televisie komt
B
Wanneer je maar wil
C
Omdat die van Nederlands anders slechte punten geeft
D
Als je een goede indruk wil maken op iemand

Slide 15 - Quizvraag

Standaardtaal
1. Wat is er typisch? = kenmerken

2. Wie gebruikt het? = sprekers

3. Wanneer spreek je het? = situaties

4. Waarom spreek je het? = doel

Slide 16 - Tekstslide

Wie wordt serieuzer genomen iemand die dialect spreekt of iemand die AN spreekt? Waarom?

Slide 17 - Open vraag

4 groepen
1. Standaardtaal

2. Jongerentaal 

3. Vlaams/Nederlands

4. Regionaal

Slide 18 - Tekstslide

Wat is straattaal of jongerentaal?
A
Een taal die mensen alleen spreken als ze 's avonds in het donker op straat lopen.
B
Taal die je spreekt als je op straat de weg aan iemand vraagt.
C
De taal die stratenmakers spreken.
D
Een mengsel van talen die jongeren onderling spreken op straat of op school.

Slide 19 - Quizvraag

Jongerentaal
1. Wat is er typisch? = kenmerken

2. Wie gebruikt het? = sprekers

3. Wanneer spreek je het? = situaties

4. Waarom spreek je het? = doel

Slide 20 - Tekstslide

Welke jongerentaal of
straattaalwoorden
gebruik jij zelf regelmatig?

Slide 21 - Woordweb

Jongerentaal:
kenmerken

Slide 22 - Woordweb

Jongerentaal
1. Wat is er typisch? = kenmerken

2. Wie gebruikt het? = sprekers

3. Wanneer spreek je het? = situaties

4. Waarom spreek je het? = doel

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Video

Jongerentaal
1. Wat is er typisch? = kenmerken

2. Wie gebruikt het? = sprekers

3. Wanneer spreek je het? = situaties

4. Waarom spreek je het? = doel

Slide 25 - Tekstslide

In welke situaties
gebruik jij
jongerentaal?

Slide 26 - Woordweb

Jongerentaal
1. Wat is er typisch? = kenmerken

2. Wie gebruikt het? = sprekers

3. Wanneer spreek je het? = situaties

4. Waarom spreek je het? = doel

Slide 27 - Tekstslide

Wat is groepstaal?
A
Taal die je op je werk spreekt.
B
Taal die een groep mensen spreekt, bijvoorbeeld hiphoppers of jongeren.
C
Taal die je in groep 1 en 2 spreekt.
D
Taal die je spreekt als je op groepsreis gaat.

Slide 28 - Quizvraag

Slide 29 - Video

Waarom zou je
een groepstaal
gebruiken?

Slide 30 - Woordweb

4 groepen
1. Standaardtaal

2. Jongerentaal 

3. Vlaams/Nederlands

4. Regionaal

Slide 31 - Tekstslide

Examen Vlaams

Slide 32 - Tekstslide

Slide 33 - Link

Examen Nederlands?

Zie tekst in bundel

Slide 34 - Tekstslide

Vlaams/Nederlands
1. Wat is er typisch? = kenmerken

2. Wie gebruikt het? = sprekers

3. Wanneer spreek je het? = situaties

4. Waarom spreek je het? = doel

Slide 35 - Tekstslide

4 groepen
1. Standaardtaal

2. Jongerentaal 

3. Vlaams/Nederlands

4. Regionaal

Slide 36 - Tekstslide

Wat is een dialect?
A
Een taal die alleen op school gesproken wordt.
B
Een taal die jongeren op straat spreken.
C
Een taal die in een deel van België wordt gesproken.
D
Een taal die alleen door de koninklijke familie wordt gesproken.

Slide 37 - Quizvraag

Taalvariatie
Streektaal
-> Vier vragen? 

Slide 38 - Tekstslide

Wat is het verschil tussen een accent en een dialect?

Slide 39 - Open vraag

Wat zegt jouw taalgebruik over jou?

Slide 40 - Open vraag

Lesdoelen
Aan het einde van de les kun je:
  • Benoemen welke verschillende taalsoorten er zijn.
  • Benoemen op welke momenten je deze taalsoorten in moet/kunt zetten.
  • Kun je uitleggen waarom we in Nederland taalregels hebben en waarom het belangrijk is dat we deze regels hebben.

Slide 41 - Tekstslide

4 groepen
1. Standaardtaal

2. Jongerentaal 

3. Vlaams/Nederlands

4. Regionaal

Slide 42 - Tekstslide