Kapitel 4 "Grammatik"

Voorzetsels & Naamvallen
3e naamval
4e naamval
mit
zu
aus
nach
bei
seit
von
für
durch
ohne
gegen
um
1 / 23
volgende
Slide 1: Sleepvraag
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 35 min

Onderdelen in deze les

Voorzetsels & Naamvallen
3e naamval
4e naamval
mit
zu
aus
nach
bei
seit
von
für
durch
ohne
gegen
um

Slide 1 - Sleepvraag


Bij een lijdend voorwerp gebruik ik?
A
de eerste naamval
B
de derde naamval
C
de vierde naamval

Slide 2 - Quizvraag


Bij een onderwerp gebruik ik?
A
de eerste naamval
B
de derde naamval
C
de vierde naamval

Slide 3 - Quizvraag


Bij een meewerkend voorwerp gebruik ik?
A
de eerste naamval
B
de derde naamval
C
de vierde naamval

Slide 4 - Quizvraag


Zinsdelen+naamvallen

1e naamval (Nominativ):                    onderwerp
3e naamval (Dativ):                              meewerkend voorwerp
4e naamval (Akkusativ):                     lijdend voorwerp

Slide 5 - Tekstslide

De naamvallen: Sleep de juiste vraag en nummer naar de bijhorende naamval
Onderwerp
Lijdend voorwerp

Meewerkend voorwerp
1
3
4
aan/voor wie/wat?
wie/wat + werkwoorden + onderwerp
wie/wat + werkwoorden

Slide 6 - Sleepvraag

mannelijk
vrouwelijk
onzijdig
meervoud
nominativ (1e)
der
das
die
dativ (3e)
akkusativ (4e)
die
Naamvallen : der-Gruppe
dem
dem
der
die
den +n
das
die
den

Slide 7 - Sleepvraag

mannelijk
vrouwelijk
onzijdig
meervoud
nominativ (1e)
ein
ein
keine
dativ (3e)
akkusativ (4e)
eine
Naamvallen : ein-Gruppe
einem
einem
einer
eine
keinen +n
ein
keine
einen

Slide 8 - Sleepvraag


Ich habe ein.... Auto (o) gestohlen
A
ein
B
einen
C
einem
D
eine

Slide 9 - Quizvraag


Ich gab ein... Schwester (v) ein Buch.
A
eine
B
einem
C
einer
D
einen

Slide 10 - Quizvraag


Ich sehe d... Mann.
A
dem
B
der
C
den

Slide 11 - Quizvraag


Ich gebe d... Mutter (v) ein... Kuss (m).
A
die, einen
B
der, einen
C
der, einem
D
die, einem

Slide 12 - Quizvraag


D... Kind (o) lacht um ein... Witz (m).
A
das - einen
B
den - einen
C
dem - ein
D
der - einem

Slide 13 - Quizvraag


D... Mann (m) liest d... Buch (o).
A
der, dem
B
den, das
C
der, den
D
der, das

Slide 14 - Quizvraag


Er schreibt ein... Freund (m).
A
einem
B
einen
C
einer
D
ein

Slide 15 - Quizvraag


Kannst du d... Kindern (mv) die Aufgabe erkären?
A
dem
B
den
C
die
D
der

Slide 16 - Quizvraag


Hast du mein- Stift gesehen?
A
meine
B
meiner
C
meines
D
meinen

Slide 17 - Quizvraag


Habt ihr eur- Hausaufgaben gemacht?
A
euren
B
eure
C
eures
D
eurem

Slide 18 - Quizvraag


Der Junge hat ihr- Brief weggeschmissen.
A
ihr
B
ihre
C
ihren
D
ihrem

Slide 19 - Quizvraag


Hast du d... Opa (m) noch ein Geschenk gegeben?
A
der
B
die
C
den
D
dem

Slide 20 - Quizvraag


Ich habe ein.... Geschenk (o) gekauft.
A
eine
B
ein
C
einem
D
einen

Slide 21 - Quizvraag


Johann ist d___ Bruder von Jan.
A
den
B
der
C
die
D
das

Slide 22 - Quizvraag


Ik snap de naamvallen!
😒🙁😐🙂😃

Slide 23 - Poll