Herhaling lesstof H1 t/m H4 Grammatica Woordsoorten en zinsdelen M2

Deze les gaan we:
* herhalen zinnen ontleden
* herhalen woordsoorten benoemen
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 2

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Deze les gaan we:
* herhalen zinnen ontleden
* herhalen woordsoorten benoemen

Slide 1 - Tekstslide

Wat is het gezegde?
A
diegene die het doet
B
alle werkwoorden in een zin

Slide 2 - Quizvraag

Welke vraag maak je om het onderwerp te vinden?

Slide 3 - Open vraag

Welke vraag maak je om het lijdend voorwerp te vinden?

Slide 4 - Open vraag

Zoek het onderwerp; welke vraag maak je?
De oude man voert de vogels in het park.

Slide 5 - Open vraag

Zoek het lijdend voorwerp. Welke vraag maak je?
De oude man voert de vogels in het park.

Slide 6 - Open vraag

Wat is de persoonsvorm?
De leerlingen zijn ziek geweest.
A
De leerlingen
B
ziek
C
zijn
D
ziek geweest

Slide 7 - Quizvraag

Wat is het gezegde?
De leerlingen willen het proefwerk graag maken.
A
De leerlingen
B
willen
C
willen maken
D
het proefwerk

Slide 8 - Quizvraag


Bevat deze zin een bijwoordelijke bepaling?
De oppas wachtte op het schoolplein op haar oppaskinderen.
A
Nee, de zin bevat geen bijwoordelijke bepaling.
B
Ja, de zin bevat één bijwoordelijke bepaling.
C
Ja, de zin bevat twee bijwoordelijke bepalingen.

Slide 9 - Quizvraag

Wat is het onderwerp?
De leerlingen willen het proefwerk graag maken.
A
De leerlingen
B
het proefwerk
C
graag
D
willen maken

Slide 10 - Quizvraag

Wat is het lijdend voorwerp?
De leerlingen willen het proefwerk graag maken.
A
de leerlingen
B
het proefwerk
C
willen maken
D
graag

Slide 11 - Quizvraag

Wat is het lijdend voorwerp?
Jan geeft Marie een dikke kus.
A
Jan
B
Marie
C
geeft
D
een dikke kus

Slide 12 - Quizvraag


Jan geeft Marie een dikke kus.
Benoem alle zinsdelen in deze zin

Slide 13 - Open vraag

woordsoorten

Slide 14 - Tekstslide

Wat doe je bij woordsoorten benoemen?

Slide 15 - Woordweb

Wat is het werkwoord?
A
lopen
B
huis
C
onder
D
het

Slide 16 - Quizvraag

Wat is het zelfstandig naamwoord? Meerdere antwoorden zijn goed.
A
werken
B
deze
C
regen
D
wind

Slide 17 - Quizvraag

Geef een voorbeeld van een
1.bezittelijk voornaamwoord
2.aanwijzend voornaamwoord
3.persoonlijk voornaamwoord

Slide 18 - Open vraag

Een persoonlijk voornaamwoord vervangt een
A
Zelfstandig naamwoord
B
Bijvoeglijk naamwoord
C
Werkwoord
D
Voorzetsel

Slide 19 - Quizvraag

Het bezittelijk voornaamwoord staat altijd
A
Voor het bezit (zelfstandig naamwoord)
B
Achter het bezit(zelfstandig naamwoord)

Slide 20 - Quizvraag

De kamer is van jou

Is 'jou' in deze zin
een pers.vnw. of bez.vnw?
A
bez.vnw
B
pers.vnw

Slide 21 - Quizvraag

Wat is het voorzetsel in de zin?

De oude man zit tijdens de pauze in het park
A
oude
B
tijdens
C
zit
D
in

Slide 22 - Quizvraag

Wat is het voorzetsel: De kinderen lopen over de brug naar de stad.

Slide 23 - Woordweb

Benoem elk woord in de zin.
Het beduimelde boekje heeft in de gammele kast gelegen.

Slide 24 - Tekstslide