quiz lj3 unit 5 All Right!

All Right! unit 5 en 6
leerdoelen:
- kennis van woorden in context
- kennis en toepassen van grammatica
1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

All Right! unit 5 en 6
leerdoelen:
- kennis van woorden in context
- kennis en toepassen van grammatica

Slide 1 - Tekstslide

Vul het ontbrekende woord in:
the rain has been falling .........
A
generally
B
continuously
C
definitely
D
actually

Slide 2 - Quizvraag

Kies het juiste woord:
You can get ...... if you fall into a cold lake
A
hypothermia
B
evaporate
C
frigid
D
secure

Slide 3 - Quizvraag

Welk woord hoort in het rijtje NIET thuis?
A
assemble
B
secure
C
pitch
D
moisture

Slide 4 - Quizvraag

Je gebruikt de lijdende vorm als.....
A
het belangrijk is wie de handeling heeft verricht
B
als de handeling in het verleden is verricht
C
als niemand de handeling heeft verricht
D
het niet belangrijk is wie de handeling heeft verricht

Slide 5 - Quizvraag

De passive bestaat uit.....
A
'have' + voltooid deelwoord
B
'have' + ed
C
'to be' + voltooid deelwoord
D
'to be' + ed

Slide 6 - Quizvraag

Passive (gebruik de tegenwoordige of verleden tijd):
The dog .......... this morning (steal)

A
was stealed
B
is stealed
C
was stolen
D
is stolen

Slide 7 - Quizvraag

Passive (gebruik de tegenwoordige of verleden tijd):
The dog ......... three times a day (walk)
A
was walked
B
is walk
C
was walk
D
is walked

Slide 8 - Quizvraag

Passive (gebruik de tegenwoordige of verleden tijd):
The man .......... in his shop yesterday
A
was attacked
B
is attacked
C
was attacken
D
is attacken

Slide 9 - Quizvraag

Vertaal: taak- of werkstraf

Slide 10 - Open vraag

It is illegal to ...... on somebody's property
A
litter
B
hang around
C
trespass
D
speed

Slide 11 - Quizvraag

Welk woord hoort hier NIET thuis?
A
youth detention centre
B
community service
C
prison
D
courtroom

Slide 12 - Quizvraag

Wat is hier geen overtreding?
A
burglary
B
arson
C
speeding
D
evidence

Slide 13 - Quizvraag

Vul het ontbrekende woord in:
You can get a(n) ..... for texting while driving.
A
prison
B
fine
C
crash
D
guilty

Slide 14 - Quizvraag

Welk woord hoort hier NIET thuis?
A
courtroom
B
case
C
justice
D
scene

Slide 15 - Quizvraag


je gebruikt gebiedende wijs om....
A
een vraag te stellen
B
een kort antwoord te geven
C
aan te geven dat iemand iets moet doen
D
iemand te helpen

Slide 16 - Quizvraag

Bij de gebiedende wijs geef je aan dat je iets NIET moet doen met:
A
Don't
B
Not
C
Do
D
Not do

Slide 17 - Quizvraag

Gebiedende wijs:
Je moeder zegt dat je je kamer moet opruimen. Ze zegt dan

Slide 18 - Open vraag

Gebiedende wijs:
Vergeet niet je tanden te poetsen.

Slide 19 - Open vraag

word order
bijwoorden van frequentie plaats je:
A
voor het hoofdww/na vorm to be
B
altijd na het werkwoordn
C
altijd voor het werkwoord
D
na het hoofdww/voor een vorm van to be

Slide 20 - Quizvraag

word order
bijwoorden van tijd plaats je:
A
altijd aan het begin van de zin
B
meestal aan het einde van de zin
C
altijd aan het einde van de zin
D
het mag overal staan

Slide 21 - Quizvraag

word order
bijwoorden van tijd plaats je:
A
altijd aan het begin van de zin
B
meestal aan het einde van de zin
C
altijd aan het einde van de zin
D
het mag overal staan

Slide 22 - Quizvraag

word order
bijwoorden van plaats en tijd
A
plaats komt altijd voor tijd
B
tijd is aan het begin en plaats aan het einde
C
tijd komt altijd voor plaats
D
het mag overal staan

Slide 23 - Quizvraag

Word order:
waar hoort always te staan?
We should be kind to other people.
A
always should be
B
should always be

Slide 24 - Quizvraag

Word order:
Waar hoort never te staan?
She is late for school
A
never is
B
is never

Slide 25 - Quizvraag

Short yes/no answers
Did they chase the thief?
A
Yes, they did chase the thief
B
No, they did
C
Yes, they did
D
Yes, they didn't

Slide 26 - Quizvraag

Short yes/no answers:
Je maakt ja-antwoorden met:
A
Yes, voornaamwoord + 1e werkwoord vraagzin
B
Yes, vorm van 'to be'
C
No, voornaamwoord + 1e werkwoord vraagzin
D
No, vorm van 'to be'

Slide 27 - Quizvraag

Short yes/no answers
Were you scared in that roller coaster?
A
Yes, I were
B
No, I was
C
No, I weren't
D
Yes, I was

Slide 28 - Quizvraag

Short yes/no answers
Were you scared in that roller coaster?
A
Yes, I were
B
No, I was
C
No, I weren't
D
Yes, I was

Slide 29 - Quizvraag

Short yes/no answers:
Will you help me? (+)

Slide 30 - Open vraag

Short yes/no answers:
Did he do his homework? (-)

Slide 31 - Open vraag

Short yes/no answers:
Can the dogs jump over those fences? (-)

Slide 32 - Open vraag