PeuL_Substantiviertes Adjektiv

Substantiviertes Adjektiv
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Substantiviertes Adjektiv

Slide 1 - Tekstslide

Ziele
- Je weet wat een substantiviertes Adjektiv is (betekent).
- Je kunt substantivierte Adjektive in de zin juist vervoegen.
- Je kent de uitzonderingen van bijvoeglijk naamwoorden als zelfstandige naamwoorden.

Slide 2 - Tekstslide

Substantiviertes Adjektiv
Substantiviertes Adjektiv betekent dat een bijvoeglijk naamwoord als zelfstandig naamwoord wordt gebruikt. Je haalt het zelfstandignaamwoord weg en plaatst een hoofdletter.

Voorbeeld:
- de gelukkige man = der glückliche Mann
- de gelukkige = der/die Glückliche
- de zieke vrouw = die kranke Frau
- de zieke = der/die Kranke

Slide 3 - Tekstslide

[1] Aufgabe: Was sind die substantivierten Adjektive?
  • Was
> Finde die substantivierten Adjektive im Text und markiere sie gelb! [8]
> Markiere die anderen Adjektiven grün oder rot.
  • Wie?  Individuell
  • Wie lange? 5 Minuten
  • Fertig? Übersetze die Wörter ins Niederländische.
  • Am Ende: Alle 8 substantivierte Adjektive gefunden!


timer
5:00

Slide 4 - Tekstslide

[2] Aufgabe: Was sind die substantivierten Adjektive?
  • Was? Besprich die gefundenen substantivierten Adjektive und deren Bedeutungen/Übersetzungen.
  • Wie?  zu dritt
  • Wie lange? 3 Minuten
  • Am Ende: Alle Schüler kennen die substantivierten Adjektiven!


timer
3:00

Slide 5 - Tekstslide

[3] Aufgabe: Was sind die substantivierten Adjektive?
  • Was?  Was fällt auf?
  • Wie?   im Plenum
  • Wie lange? 3 Minuten
  • Am Ende: Alle Schüler kennen die substantivierten Adjektiven und haben sie im Heft geschrieben!


timer
3:00

Slide 6 - Tekstslide

Factoren bij "substantivierte Adjektive"
Er zijn drie factoren die de vorm van het zelfstandiggebruikt bijvoeglijknaamwoord bepalen:

1. de groep (der-, ein- en null-Gruppe);
2. meervoud of het geslacht;
3. naamval (voorzetsel, werkwoord, ontleden).

Slide 7 - Tekstslide

Aufgabe:

de rijke vrouw =
de rijke man = 

het arme kind  = 

de snelle sporters = 
Substantiviertes Adjektiv:

de rijke = 
de rijke

de arme = 

de snelle = 

Slide 8 - Tekstslide

Aufgabe:

de rijke vrouw = 
die reiche Frau
de rijke man = 
der reiche Mann

het arme kind  = 
das arme Kind

de snelle sporters = 
die schnellen Sportler
Substantiviertes Adjektiv:

de rijke = 
die Reiche
de rijke = 
der Reiche

de arme = 
der/die Arme

de snelle = 
die Schnellen

Slide 9 - Tekstslide

De vervoeging
Je gebruikt de normale schema's, maar je vervoegt het "zelfstandiggebruikt bijvoeglijknaamwoord" ook; het is immers nog steeds een bijvoeglijk naamwoord.

Normaal: de mooie vrouw en slimme man houden van elkaar.
= Die schöne Frau und der schlaue Mann lieben sich.
Substantiviertes Adjektiv: De mooie en slimme houden van elkaar.
= Die Schöne (Frau) und der Schlaue (Mann) lieben sich.

Slide 10 - Tekstslide

Uitzonderingen vanuit het Nederlands
- der/die als lidwoord voor personen (M/V)
- das als lidwoord als het niet om een persoon gaat.

Afbeelding van NaKlar!

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Wo hast du unseren Bekannt---- gesehen?
A
e
B
er
C
es
D
en

Slide 13 - Quizvraag

Der Betrunken_____ fährt nicht mit dem Auto.
A
e
B
er
C
es
D
en

Slide 14 - Quizvraag

Die Reisend____ im Bus waren meist Jugendliche.
A
e
B
er
C
es
D
en

Slide 15 - Quizvraag

Hast du (der Bediente) gesehen?
A
der Bedienten
B
den Bedienten
C
die Bedienten
D
den Bediente

Slide 16 - Quizvraag

Ich bin doch (kein + der Deutsche, m).
A
kein Deutsche
B
keiner Deutsche
C
kein Deutscher
D
keinen Deutschen

Slide 17 - Quizvraag

Wir sind (der Freiwillige; Plur.) der Gruppe.
A
die Freiwillige
B
die Freiwilligen

Slide 18 - Quizvraag

Die anderen Mitglieder der Gruppe sind (der Angestellte; ohne Artikel).
A
Angestellte
B
Angestellten

Slide 19 - Quizvraag

Fazit
- Wat is een substantiviertes Adjektiv?

- Hoe moeten deze bijvoeglijknaamwoorden gemaakt woorden?


Slide 20 - Tekstslide

An die Arbeit!
Was? Kapitel 6 Aufgaben 28, 29, 30

Wie? zu zweit

Hilfe? - Schema's naamvallen
           - Frage die Dozentin

Slide 21 - Tekstslide

Hausaufgaben

Lernen:

Vaste "substantivierte Adjektive"


Machen:

Kapitel 6 Aufgaben 28, 29, 30


Slide 22 - Tekstslide