C1 Unidad 7 Gramática + Voca - les 22/23 de mayo

Unidad 7 Gramática. Herhaling

1. Wederkerende werkwoorden.
2. Onregelmatige wederkerende werkwoorden.
3. vocabulario unidad 6

1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
SpaansMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Unidad 7 Gramática. Herhaling

1. Wederkerende werkwoorden.
2. Onregelmatige wederkerende werkwoorden.
3. vocabulario unidad 6

Slide 1 - Tekstslide

0

Slide 2 - Video

Slide 3 - Tekstslide

Wederkerende werkwoorden
Regelmatige ww, onregelmatige ww en werkwoorden met een klinkerwisseling kunnen wederkend zijn.

Van alle drie de variaties volgt een voorbeeld op de volgende slide:

Slide 4 - Tekstslide

llamarse - heten
irse - weggaan
sentarse (ie) - gaan zitten
yo
me llamo
me voy
me siento
te llamas
te vas
te sientas
él/ella/usted
se llama
se va
se sienta
nosotros
nos llamamos
nos vamos
nos sentamos
vosotros
os llamáis
os vais
os sentáis
ellos/ellas/ustedes
se llaman
se van
se sientan

Slide 5 - Tekstslide

Betekenis
In het Spaans kunnen 'normale' werkwoorden ook wederkerend worden. Vaak verandert de volledige betekenis van het ww!
Voorbeelden:
1a. llamo - ik roep / ik bel (llamar)
1b. me llamo - ik heet (llamarse)
2a. pongo - ik plaats (poner)
2b. me pongo - ik word / ik trek aan (ponerse)

Slide 6 - Tekstslide

Nieuwe onregelmatige ww / ww met klinkerwisseling
salir - uitgaan/vertrekken
volver (o-ue)- terugkomen
yo
salgo
vuelvo
sales
vuelves
él/ella/usted
sale
vuelve
nosotros
salimos
volvemos
vosotros
salís
volvéis
ellos/ellas/ustedes
salen
vuelven

Slide 7 - Tekstslide

Voorzetsels 
In het Spaans gebruiken we veel voorzetsels. 
Veel werkwoorden hebben een 'vast' voorzetsel:
- ir + a (ir + en + transportmiddel)
- llegar + a
- volver + a

Let op: a + el = al / de + el = del


SP
NL
a
aan/naar/om
de
van
en
in/op
con
met
para
voor
por
via

Slide 8 - Tekstslide

Voorzetsels
a -------- tijd ( a las ocho, a las nueve)
                    vast voorz. van veel w.w.: ir a/ volver a/ llegar a/jugar a
                    a+ meer vwp. personen
                    a+  lv. personen

Slide 9 - Tekstslide

Voorzetsels
para------  voor  ( para mañana= voor morgen)
para+infinitief-------- om te  ( para comer= om te eten)

por---------- 's ochtend (por la mañana)
                           's middag ( por la tarde)
                           's avond ( por la noche)

Slide 10 - Tekstslide

Voorzetsels
Combinaties:
Salir de --------------------- " Salgo de casa"
Volver a ---------------------- " Vuelvo a casa a las ocho"
Venir a ----------------------- " Volvemos al (a+el) instituto"
Llegar a----------------------- " Llego a la escuela a las ocho"
Ir a---------------------------" Voy a la biblioteca en bici"
Jugar a------------------------ " Juego al fútbol"
Jugar en -----------------------  " Juegan en el parque"
Llamar a ------------------------ " Llamo a mis amigos"

Slide 11 - Tekstslide

Deberes para el 22 de junio
1. C1 U7+U8 vertalzinnen afmaken.
2. Leren alle ww. unidad 7 (zie tekstboek bladz. 74 en 75)
3. Maken in de digitale methode. Werkboek unidad 7 Gramática (behalve opdracht 11)

Slide 12 - Tekstslide

ducharse (tú)

Slide 13 - Open vraag

lavarse (vosotros)

Slide 14 - Open vraag

vestirse (i) yo

Slide 15 - Open vraag

acostarse (ue) ellas

Slide 16 - Open vraag

salir (nosotros)

Slide 17 - Open vraag

volver (ue) tú

Slide 18 - Open vraag

Vocabulario

Slide 19 - Tekstslide

Vertaal: hoe?
A
¿Cómo ...
B
¿Cuánto ...
C
¿Cuándo ...
D
¿Dónde...

Slide 20 - Quizvraag

Vertaal: Hoeveel?
A
¿Quién ...
B
¿Cuánto...
C
¿Qué ...
D
¿Cuándo...

Slide 21 - Quizvraag

Vertaal: de maand

Slide 22 - Open vraag

Vertaal: juni

Slide 23 - Open vraag

Wat betekent: sentarse
A
naar bed gaan
B
gaan zitten
C
zich aankleden
D
tanden poetsen

Slide 24 - Quizvraag

vertaal: de lente

Slide 25 - Open vraag

Zet het werkwoord in de juiste vorm: La chica (levantarse) a las siete

Slide 26 - Open vraag

Yo (dormir-ue) a las diez

Slide 27 - Open vraag

welk woord ontbreekt:
día - .... - mes - año

Slide 28 - Open vraag

Vertaal: ¿Cuándo es tu cumpleaños?

Slide 29 - Open vraag

Vul aan:
julio - agosto -

Slide 30 - Open vraag