Woordenschat hoofdstuk 6

Geen kind hebben aan iemand
A
Kinderen lijken vaak op hun ouders
B
Geen last hebben van iemand
C
Jouw eigen kind of kinderen
D
Van iets wat je jong leert, heb je later veel voordeel
1 / 50
volgende
Slide 1: Quizvraag
NederlandsMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 2

In deze les zitten 50 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Geen kind hebben aan iemand
A
Kinderen lijken vaak op hun ouders
B
Geen last hebben van iemand
C
Jouw eigen kind of kinderen
D
Van iets wat je jong leert, heb je later veel voordeel

Slide 1 - Quizvraag

Iemand met open armen ontvangen
A
Het is nergens beter dan thuis
B
Geen last hebben van iemand
C
Hele goede vrienden zijn
D
Iemand enthousiast ontvangen

Slide 2 - Quizvraag

Het zijn dikke vrienden
A
Kinderen lijken vaak op hun ouders
B
Geen last hebben van iemand
C
Een familielid bezorgt je soms nadeel zonder dat je dat verwacht
D
Hele goede vrienden zijn

Slide 3 - Quizvraag

Je eigen vlees en bloed
A
Jouw eigen kind of kinderen
B
Kinderen lijken op hun ouders
C
Mensen veranderen
D
Hele goede vrienden

Slide 4 - Quizvraag

Jong geleerd, oud gedaan
A
Mensen veranderen
B
Het is nergens beter dan thuis
C
Van iets wat je jong leert, heb je later veel voordeel
D
Verstandig genoeg zijn om je eigen beslissingen te nemen

Slide 5 - Quizvraag

Kleine kinderen worden groot
A
Jouw eigen kind/ kinderen
B
Mensen veranderen
C
Verstandig genoeg zijn om je eigen beslissingen te nemen
D
Kinderen lijken vaak op hun ouders

Slide 6 - Quizvraag

Oost west, thuis best
A
Iemand enthousiast ontvangen
B
Geen last hebben van iemand
C
Het is nergens beter dan thuis
D
Kinderen lijken vaak op hun ouders

Slide 7 - Quizvraag

Van je familie moet je het hebben
A
Mensen veranderen
B
Een familielid bezorgt je soms nadeel zonder dat je het verwacht
C
Hele goede vrienden zijn
D
Kinderen lijken vaak op hun ouders

Slide 8 - Quizvraag

Oud en wijs genoeg zijn
A
Verstandig genoeg zijn om je beslissingen te maken
B
Kinderen lijken vaak op hun ouders
C
Mensen veranderen
D
Van iets wat je jong leert, heb je later veel voordeel

Slide 9 - Quizvraag

Mijn bloed kookt
A
Iemand heel leuk vinden
B
Ergens veel moeite voor doen
C
Heel boos zijn
D
Verliefd zijn

Slide 10 - Quizvraag

Door dik en dun
A
Iemand heel leuk vinden
B
Elkaar steunen op leuke en minder leuke momenten
C
Met veel zin aan iets beginnen
D
Ruzie hebben

Slide 11 - Quizvraag

Met bloed, zweet en tranen
A
Boos zijn
B
Hard hijgen omdat je je hebt ingespannen
C
Iemand leuk vinden
D
Ergens veel moeite voor doen

Slide 12 - Quizvraag

Als kat en hond leven
A
Iemand leuk vinden
B
Altijd ruzie maken
C
Elkaar steunen op leuke en minder leuke momenten
D
Heel boos zijn

Slide 13 - Quizvraag


zuig ik uit mijn duim
A
altijd, onvoorwaardelijk
B
goed met elkaar overweg kunnen
C
verzin
D
maken van niets een groot probleem

Slide 14 - Quizvraag


samen door één deur
A
altijd, onvoorwaardelijk
B
goed met elkaar overweg kunnen
C
is het gedaan, is het zover gekomen
D
maken van niets een groot probleem

Slide 15 - Quizvraag


door dik en dun
A
altijd, onvoorwaardelijk
B
met een slecht humeur de dag beginnen
C
is het gedaan, is het zover gekomen
D
maken van niets een groot probleem

Slide 16 - Quizvraag


met het verkeerde been uit bed gestapt
A
uit je hoofd weten
B
in een slechte bui zijn
C
is het gedaan, is het zover gekomen
D
maken van niets een groot probleem

Slide 17 - Quizvraag


maken van een mug een olifant
A
iemand respecteren hoe hij is
B
doen alsof je van niets weet
C
is het gedaan, is het zover gekomen
D
van iets kleins een groot probleem maken

Slide 18 - Quizvraag


alles weer koek en ei
A
iemand respecteren hoe hij is
B
doen alsof je van niets weet
C
is het goed tussen die twee
D
maken van niets een groot probleem

Slide 19 - Quizvraag


niet bij elkaar onder de plak zitten
A
iemand respecteren hoe hij is
B
niet de macht over elkaar hebben
C
is het goed tussen die twee
D
sterk overdrijven

Slide 20 - Quizvraag

Maak de uitdrukking af:

koek en ei __
A
eten
B
geven
C
zijn
D
hebben

Slide 21 - Quizvraag

Maak de uitdrukking af:

onder de plak __
A
schoonmaken
B
stoppen
C
plakken
D
zitten

Slide 22 - Quizvraag

Maak de uitdrukking af:

Een appeltje voor de dorst ___
A
kennen
B
geven
C
eten
D
hebben

Slide 23 - Quizvraag

Maak de uitdrukking af:

Een oogje in het zeil __
A
houden
B
geven
C
varen
D
meten

Slide 24 - Quizvraag

Maak de uitdrukking af:

Iets op je duimpje __
A
kennen
B
geven
C
zuigen
D
meten

Slide 25 - Quizvraag

Maak de uitdrukking af:

Doen alsof je neus __
A
snuit
B
kriebelt
C
bloedt
D
niest

Slide 26 - Quizvraag

Maak de uitdrukking af:

Door de mand __
A
kennen
B
stoppen
C
vallen
D
hangen

Slide 27 - Quizvraag

Maak de uitdrukking af:

Uit je duim __
A
komen
B
zuigen
C
kennen
D
meten

Slide 28 - Quizvraag

Wat zou dit spreekwoord betekenen?

Hoge bomen vangen veel wind.

Slide 29 - Open vraag

Slide 30 - Link

Slide 31 - Link

Slide 32 - Link

Goedemorgen klas 2C

Vandaag...

- stillezen
- Lezen hoofdstuk 1
Goedemorgen klas 2C

Vandaag...
- Zelfstandig werken aan Woordenschat H6
- Pitch TL en havo



 Huiswerk
Dinsdag 26 januari
Maken: Woordenschat H6
Leren: woordenlijst Woordenschat H6







Thema:
TL: spreekwoorden en uitdrukkingen
Havo: oude naamvallen

Slide 33 - Tekstslide

Verschil spreekwoorden en uitdrukkingen
  • Een spreekwoord is een vaste zin met een wijsheid of tip.
    Bijvoorbeeld: Je moet een gegeven paard niet in de bek kijken. 

  • Een uitdrukking is een woord of groepje woorden met een aparte betekenis die je in zinnen kunt gebruiken.
    Bijvoorbeeld: vlinders in je buik hebben. 

Slide 34 - Tekstslide

 Spreekwoorden 

Spreekwoord
Een spreekwoord is onveranderlijk
Je gebruikt dus altijd dezelfde woorden in dezelfde volgorde
Een spreekwoord is bovendien altijd een mededeling, geen vraag. 
Het werkwoord (de persoonsvorm) staat in de tegenwoordige tijd (als er een persoonsvorm aanwezig is). Meestal is een spreekwoord een algemene levenswijsheid: zo gaat het nu eenmaal in de wereld. 
Voorbeelden van spreekwoorden zijn: ‘Na regen komt zonneschijn’, ‘Boontje komt om zijn loontje’ en ‘Oost west, thuis best.’


Slide 35 - Tekstslide

Uitdrukking 
Het is een overkoepelend begrip voor alle vaste verbindingen met een figuurlijke betekenis
Je kan een uitdrukking veranderen van woordvolgorde.

Voorbeeld:
 'Er als de kippen bij zijn', kun je veranderen in; 'Zij zijn er altijd als de kippen bij als het gratis is'.

Slide 36 - Tekstslide

Gezegde
Vaste reeks woorden met een vaste betekenis.

Voorbeeld:  'met hart en ziel' en 'door dik en dun'.

Slide 37 - Tekstslide

Welke spreekwoorden herken je in de volgende video?

Slide 38 - Tekstslide

Slide 39 - Video

Even oefenen:

Slide 40 - Tekstslide

Moet je een spreekwoord
letterlijk of figuurlijk nemen?
A
letterlijk
B
figuurlijk

Slide 41 - Quizvraag

De appel valt niet ver van de boom
A
Het is nergens beter dan thuis
B
Van iets wat je jong leert, heb je later veel voordeel
C
Kinderen lijken vaak op hun ouders
D
Hele goede vrienden zijn

Slide 42 - Quizvraag

MORGEN:
Mentorgesprekjes. Zorg ervoor dat je op tijd klaarzit in Teams:
14:00u: Timo
14:10u: Martijn
14:20u: Imke
14:30u: Maeve
14:40u: Melanie
14:50u: Nora
15:10u: Charlotte
15:20u: Bram
15:30u: AnneLinde

Slide 43 - Tekstslide

Toets Woordenschat H456
Vrijdag 5 februari:

Yé Htet, Ceylan, Max, Jens, Ivar, Salar, Martijn, Imke, Maeve, Melanie, Nora, Charlotte, Bram, AnneLinde.

We starten wel met àlle leerlingen in Teams. De andere helft van de klas hoort dan wat zij gaan doen tijdens de les.


Slide 44 - Tekstslide

Toets Woordenschat H456
Vrijdag 29 januari:

Stan, Maria, Annaly, Mare, Jayden, Lars, Isha, Julian, Agustina, Amy, Timo, Luc, Lotte, Esmee

We starten wel met àlle leerlingen in Teams. De andere helft van de klas hoort dan wat zij gaan doen tijdens de les.


Slide 45 - Tekstslide

Havo
Leerdoelen:

-Ik kan oude naamvallen herkennen en gebruiken

Slide 46 - Tekstslide

TL
Leerdoelen:

-Ik kan de betekenis van onbekende spreekwoorden en uitdrukkingen opzoeken in het woordenboek
-Ik ken de betekenis van alle spreekwoorden en uitdrukkingen uit deze paragraaf





Slide 47 - Tekstslide

En nu...
Havo:
- Kies de juiste methode (havoleerlingen: methode h/v)
- Lees de theorie en bekijk het uitlegfilmpje in de online methode
- Maak de opdrachten van Woordenschat H6 (in ieder geval t/m opdracht 5)

Alle leerlingen komen om 10:05u terug in Teams. Ik ga je dan vragen wat je van deze les hebt opgestoken. Het is dus heel belangrijk dat je de theorie hebt doorgenomen en de opdrachten hebt gemaakt.

Slide 48 - Tekstslide

Boekopdracht 2
- Uitleg over de opdracht: je vindt dit bij bestanden in Teams
- Inleverdatum: uiterlijk vrijdag 19 februari
- Inleveren bij opdrachten in Magister (i.v.m. plagiaatcontrole)

Slide 49 - Tekstslide

Slide 50 - Tekstslide