- kan je voor elk grammatica onderdeel een regel opnoemen
Your next test is in 2 weeks time!
Slide 2 - Tekstslide
What will the upcoming test be about?
Slide 3 - Open vraag
The test will be about Unit 3 and Unit 4
So that is twice the amount of your first test!
That means double the grammar, vocab, phrases etc.
Slide 4 - Tekstslide
"I am reading a great book at the moment."
In which form is the sentence above written and what are the rules?
Slide 5 - Open vraag
Present continuous
Je gebruikt het om aan te geven dat iets aan de gang is, of bezig is.
Vervoeging: een vorm van 'to be' (am/are/is) + werkwoord + ing
She is washing her hair right now.
Bij een ontkennende zin komt er het woordje 'not' bij.
She is not washing her hair right now.
Bij vragende zin komt de vorm van 'to be' aan het begin van de zin.
Is she washing her hair right now?
Slide 6 - Tekstslide
Wat zijn de signaalwoorden van de present continuous?
Slide 7 - Open vraag
___ the cat ______ mice? (?, chase)
Slide 8 - Open vraag
____ they _______ to the party? (?, come)
Slide 9 - Open vraag
He ___ _______ Latin. (-, study)
Slide 10 - Open vraag
Caroline ___ ______ at the moment. (+, sleep)
Slide 11 - Open vraag
I ___ _____ with a friend for the weekend. (+, stay)
Slide 12 - Open vraag
We ____ ____ _____. (-, read)
Slide 13 - Open vraag
It's time for question tags, isn't it?
Slide 14 - Tekstslide
What is a question tag?
Slide 15 - Open vraag
Question tag
Een question tag is een korte vraag aan het einde van de zin.
The grammar rules are clear now, aren't they?
De spreker vraagt eigenlijk: 'klopt dat?' of 'Ben je het met mij eens?'
Na een bevestigende zin (+) is de tag ontkennend (-).
Na een ontkennende zin (-) is de tag bevestigend (+)
Hi there, it's (+) Sharon, isn't it(-)?
She's not (-) angry, isshe (+)?
Slide 16 - Tekstslide
She's from a small town in China,
Slide 17 - Open vraag
I'm not the person with the tickets,
Slide 18 - Open vraag
We often watch TV in the afternoon,
Slide 19 - Open vraag
Peter played handball yesterday,
Slide 20 - Open vraag
They are going home from school,
Slide 21 - Open vraag
Waar gebruik je one of ones voor?
Slide 22 - Open vraag
One and ones
Een zelfstandig naamwoord kan je vervangen door one wanneer je het herhaalt of antwoord geeft op een vraag. Bij meervoud gebruik je ones.
"Which skirt are you going to buy?" "The white one"
I'm going to buy new trainers, because my old ones have holes in them.
Slide 23 - Tekstslide
Small pineapples are sweeter than big ____
Slide 24 - Open vraag
If you buy two bottles of water, you get a third ___ free.
Slide 25 - Open vraag
The new smartphones are much faster than the old ___
Slide 26 - Open vraag
Jack has three pens – a red ____ and two green ____ .
Slide 27 - Open vraag
I would like to have a cupcake – the red ___ looks great.
Slide 28 - Open vraag
Wanneer gebruik je much, en wanneer gebruik je many?
Slide 29 - Open vraag
Much and many
'much' en 'many' gebruik je beide om aan te geven dat er veel van iets is.
'much' gebruik je bij veel + enkelvoud (of als je het niet kunt tellen)
much work
much time
many gebruik je bij veel + meervoud
many shows
many shops
Slide 30 - Tekstslide
How ____ coffee do your parents drink per day?
Slide 31 - Open vraag
How ____ brothers and sisters has Anne got?
Slide 32 - Open vraag
There is too ____ water in the bath tub.
Slide 33 - Open vraag
I don't receive ____ letters nowadays.
Slide 34 - Open vraag
There wasn't ____ traffic on the motorway.
Slide 35 - Open vraag
Time to work
For the pupils online: During the next 35 minutes, work on the catch-up exercises on the online methode. When your done, work on the extra assignment on google classroom.
For the pupils in class right now: Work on the catch-up exercises on page 108, after 25 minutes we will discuss our answers.
Slide 36 - Tekstslide
poll: I was able to pay attention during this class
Type in the google meet chat a number between 1 to 10
1 meaning that you weren't able to pay attention at all
10 meaning that you were able to pay full attention during the entire class
Slide 37 - Tekstslide
Lesson goal:
- kan je voor elk grammatica onderdeel een regel opnoemen
Write down a rule for each of the following grammar parts: