2H/2MH: Have to, must, should

Benjamin SO
Datum prikken!
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolmavo, havo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Benjamin SO
Datum prikken!

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Have to, must, should
18-03-'24

Slide 3 - Tekstslide

Today
Learning Goals
Have to, must & should
Have to, must & should Recap
Work from the book

Slide 4 - Tekstslide

Learning Goals 
After this lesson we have gone over have to, must & should.
After this lesson you have finished the exercises given as homework.

Slide 5 - Tekstslide

Have to, must & should
Hulpwerkwoorden die je gebruikt om bevelen (aangeven dat iets moet) of advies (aangeven dat iets beter zou zijn om te doen) te geven 

Korte herhaling!

Slide 6 - Tekstslide

Have to: When & How?
Aangeven dat iets moet, maar minder formeel
In het Nederlands --> 'moeten'

Example:
We have to answer this question. --> We moeten deze vraag beantwoorden.
LET OP! Na 'have to, must & should' altijd het hele ww!

Slide 7 - Tekstslide

Must: When & How?
Aangeven dat iets moet, maar formeler en dwingender. Vooral bij wetten en regels. 
In het Nederlands --> 'moet(en) (echt)'

Example:
You must take your pills. --> Je moet (echt) je pillen innemen.

Slide 8 - Tekstslide

Must: When & How?
Aangeven als iets niet anders kan en het wel zo moet zijn. Het is logisch. 
In het Nederlands --> 'moet(en) (toch) wel'

Example:
He must be ready by now. --> Hij moet nu toch wel klaar zijn.
LET OP! In dit geval kun je geen 'have to' gebruiken!

Slide 9 - Tekstslide

Should: When & How?
Aangeven dat iets zou moeten of dat iets belangrijk is. Gebruik het in adviezen.
In het Nederlands --> 'zou eigenlijk moeten' of 'kan beter'

Example: 
You should tell your sister you’re sorry. --> Je zou eigenlijk sorry moeten zeggen tegen je zusje.

Slide 10 - Tekstslide

Have to, must & should Recap
Kies bij de volgende zinnen het correcte antwoord! Je hebt keuze uit: 'have to, must OF should'
Per zin heb je 20 seconden!


Slide 11 - Tekstslide

They … (moeten) go to school at 8 a.m. in the morning.
A
have to
B
must
C
should

Slide 12 - Quizvraag

The law says you … (moet echt) listen to the officer.
A
have to
B
must
C
should

Slide 13 - Quizvraag

I … (zou eigenlijk moeten) eat healthier, if I want to lose weight.
A
have to
B
must
C
should

Slide 14 - Quizvraag

Ben … (moet) watch out walking so close near the edge.
A
has to
B
must
C
should

Slide 15 - Quizvraag

It is raining, so your clothes … (moeten toch wel) be wet.
A
have to
B
must
C
should

Slide 16 - Quizvraag

My mother told me I ... (moet echt niet) talk to strangers.
A
don't have to
B
mustn't
C
shouldn't

Slide 17 - Quizvraag

Make: Unit 3, lesson 5: Exercises 1, 2, 3, 6, 7, 8

Slide 18 - Tekstslide