3. Mis compañeros y yo comemos pizza cada fin de semana.
4. Mi profesor escribe las respuestas en la pizarra.
5. ¿Vosotros estudiáis español en Madrid?
6. ¿Dónde vives tú?
Slide 7 - Tekstslide
Ser <-> Estar
Ser: wie/hoe iemand is, beroep, waar iemand vandaan komt
Estar geeft een plaatsaanduiding aan (zich bevinden) en veranderlijke gemoedstoestand
Estoy
Estás
Está
Estamos
Estáis
Están
Slide 8 - Tekstslide
Ejercicio 3
1. soy
2. estamos
3. son
4. está
5. es
6. están
7. eres
8. estáis
9. son
10. está
Slide 9 - Tekstslide
Ejercicio 4
1. vamos 12. tienes
2. tengo 13. hacemos
3. vuelve 14. vas
4. vienes
5. salgo
6. duelen
7. cierra
8. estoy
9. juegas
10. hago
11. vemos
Slide 10 - Tekstslide
Pretérito perfecto
Dat is onze voltooid tegenwoordige tijd, die je gebruikt om dingen die in het verleden gebeurd zijn uit te drukken. Deze tijd bestaat altijd uit twee werkwoordsvormen: het hulpwerkwoord en het voltooid deelwoord.
Ik heb geslapen.
Ik ben gegaan.
Slide 11 - Tekstslide
Ejercicio 5
Maak nu eerst de zinnen met regelmatige voltooide deelwoorden:
1, 2, 4, 5, 7, 10, 11, 13, 15, 16
Neem de onregelmatige voltooide deelwoorden goed door en maak vervolgens de hele oefening af.
Slide 12 - Tekstslide
Ejercicio 5 (regelmatige voltooide deelwoorden)
1. he dormido
2. habéis bebido
4. has aprendido
5. hemos visitado
7. ha tocado
10. han vivido
11. he ido
13. ha gustado
15. ha practicado
16. hemos pensado
Slide 13 - Tekstslide
Pretérito perfecto
Zet de vormen van de werkwoorden van de tegenwoordige in de voltooide tijd: (bedenk eerst van welk hele werkwoord de vormen komen!)