1BK: Mannelijke/vrouwelijke/onzijdige woorden

Deze week
Vandaag: 
  • Dilemma van de week
  • Blz. 30 de/ het woorden 
  • Maken 1-6 
  • Nakijken 
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Deze week
Vandaag: 
  • Dilemma van de week
  • Blz. 30 de/ het woorden 
  • Maken 1-6 
  • Nakijken 

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Video

Lesdoel
In deze les: 
Kun je de verwijswoorden de/deze/die en het/dit/dat herkennen. 
Kun je in een zin de juiste verwijswoorden invullen. 


Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide




het-woorden 

dat, dit 

het --> dat + dit





De-woorden 
 
die, deze

de --> die + deze
Onzijdig
Mannelijk/vrouwelijk

Slide 7 - Tekstslide

Welke verwijswoorden gebruik je voor 'het boek'?
A
deze, die
B
deze, dat
C
dit, dat
D
die, dit

Slide 8 - Quizvraag

Welke verwijswoorden gebruik je voor 'de verloting'?
A
deze, die
B
deze, dat
C
dit, dat
D
die, dit

Slide 9 - Quizvraag

Welke verwijswoorden gebruik je voor 'het kind'?
A
deze, die
B
deze, dat
C
dit, dat
D
die, dit

Slide 10 - Quizvraag

De jongen ..... met Ilona zit te kletsen, heet Leonardo.
A
dat
B
dit
C
die
D
deze

Slide 11 - Quizvraag

Het jongetje .... zijn knuffel kwijt was, kon niet slapen.
A
dat
B
dit
C
die
D
deze

Slide 12 - Quizvraag

Waar is mijn fiets? ..... staat buiten.
A
die
B
dat
C
deze
D
dit

Slide 13 - Quizvraag

De open dag ... ik heb bezocht, was interessant.
A
dat
B
die

Slide 14 - Quizvraag

Het kleed ..... daar ligt, is van mijn moeder geweest.
A
wat
B
die
C
wie
D
dat

Slide 15 - Quizvraag

In welke zin is het juiste verwijswoord gebruikt?
A
We gingen een film kijken, die zij niet leuk vond.
B
We gingen een film kijken, dat zij niet leuk vond.

Slide 16 - Quizvraag

Bij onzijdige woorden gebruik je de verwijswoorden 'dit' en 'dat'.
A
juist
B
onjuist

Slide 17 - Quizvraag

In welke zin is het juiste verwijswoord gebruikt?
A
Ik haalde een hoog cijfer, die ik goed kon gebruiken
B
Ik haalde een hoog cijfer, dat ik goed kon gebruiken.

Slide 18 - Quizvraag

Planning 
  • Afmaken 1-6 (blz. 30)
  • Nakijken
  • Extra: werkblad verwijswoorden 

Slide 19 - Tekstslide


mannelijk woord 

vrouwelijk woord 
onzijdig woord 
actrice
leraar
station
het
de

Slide 20 - Sleepvraag

timer
0:30
die
dat
dit
deze
de-woord
het-woord 
de-woord
het-woord 

Slide 21 - Sleepvraag

Slide 22 - Tekstslide