Grammatiktrainer starke Verben im Präsens

Starke Verben im Präsens
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Starke Verben im Präsens

Slide 1 - Tekstslide

Was ist ein starkes Verb?
Sterke werkwoorden hebben de kracht voor een stamklinkerverandering als je ze in de verleden tijd zet:
lopen - liepen = laufen - liefen
slapen - sliepen = schlafen - schliefen
dragen - droegen = tragen - trugen

Slide 2 - Tekstslide

Vervoeging met (fe)esttenten



Ich trage eine Mütze.
Wir schlafen in einem Zimmer.
Fahren Sie hier geradeaus.

ich
du
er/es/sie
wir
ihr
sie/Sie
(fe)
e
st
t
en
t
en

Slide 3 - Tekstslide

Vervoeging met (fe)esttenten



Eindigt de stam op d/t dan extra e als de uitgang met een medeklinker begint
Vera reitet in ihrer Freizeit. (Vera rijdt paard in haar vrije tijd)
Der Dieb verschindet in die nacht. (De dief verdwijnt in de nacht)

ich
du
er/es/sie
wir
ihr
sie/Sie
(fe)
e
st
t
en
t
en

Slide 4 - Tekstslide

Starke Verben mit a
Sterke werkwoorden met een een a in de stam krijgen een Umlaut op de a bij du, er/es/sie       
fahren: du fährst, er/es/sie fährt

Dit komt ook voor bij: laufen: du läufst, er/es/sie läuft
                                             saufen: du säufst, er/es/sie säuft
                                             stoßen: du stößt, er/es/sie stößt

Slide 5 - Tekstslide

Mit Stammvokal a und Stamm auf d/t
Sterke werkwoorden met a én een stam die eindigt op d/t:
na de Umlaut geen extra - e -

halten: du hältst, er/es/sie hält, maar ihr haltet
laden:  du lädst,   er/es/sie lädt, maar ihr ladet
raten:   du rätst,    er/es/sie rät,   maar ihr ratet

Slide 6 - Tekstslide

Und jetzt ihr! Ergänze:
[schlafen] . . . . du schon?

Slide 7 - Open vraag

[tragen] Er . . . . den schweren Koffer.

Slide 8 - Open vraag

Die Katze [waschen] . . . . sich den ganzen Tag.

Slide 9 - Open vraag

[halten] . . . . die Straßenbahn vor dem Theater?

Slide 10 - Open vraag

Er [laufen] . . . . gerne Schlittschuh und er [fallen] . . . . fast nie.

Slide 11 - Open vraag

Ihr [raten] . . . . nicht, welche Kinder er [einladen] . . . .

Slide 12 - Open vraag

Sterke werkwoorden met korte e
voorbeelden: essen, sprechen, brechen, treffen
de e in deze werkwoorden wordt kort uitgesproken, tegen de leesrichting in.
e wordt i bij du / er, es, sie
Isst du?
Er spricht Deutsch.
Das Kind bricht die Vase.



Slide 13 - Tekstslide

Sterke werkwoorden met lange e
voorbeelden: lesen, sehen, stehlen
de e in deze werkwoorden wordt lang uitgesproken, met de leesrichting mee
e wordt ie bij du / er, es, sie
Was liest du?
Siehst du das?
Der Dieb stiehlt die Tasche.

Slide 14 - Tekstslide

Uitzondering: lange toch een i
Wel een lange stamklinker e, maar toch een korte i:

geben:     du gibst,      er/es/sie gibt,       gib!

nehmen: du nimmst, er/es/sie nimmt, nimm!

treten:      du trittst,     er/es/sie tritt,       tritt!

Slide 15 - Tekstslide

Uitzondering: geen e/i wissel
Wel een sterk werkwoord met stamklinker e, maar toch geen e/i-Wechsel:
gehen:      du gehst, er/es/sie geht, geh!
stehen             
bewegen 
genesen
heben

Slide 16 - Tekstslide

Und jetzt ihr! Ergänze:
[Sprechen] ... du Deutsch?

Slide 17 - Open vraag

Was [essen] .... du am liebsten?

Slide 18 - Open vraag

Pass auf! Du [brechen] ... dir noch die Beine.

Slide 19 - Open vraag

[Vergessen] ... deine Tasche nicht.
Nein, ich [nehmen] ... Sie mit.

Slide 20 - Open vraag

Was [sehen] ... ihr?
Er [sehen] ... einen Film. Ich [lesen] ... ein Buch.

Slide 21 - Open vraag

Was [nehmen] ... du?

Slide 22 - Open vraag

Starke Verben alles durcheinander

Slide 23 - Tekstslide

Rollenspiel
Bereid in twee- of drietallen een rollenspel voor dat zich bijvoorbeeld afspeelt in het taaldorp of tijdens de wintersport. Denk aan:
uit eten, ski's huren, een treinkaartje kopen, toeristeninfo, aangifte doen
Combineer eventueel situaties.
Verwerk in ieder geval de onderstaande werkwoorden:
schlafen - fahren - laufen - tragen - einladen (uitnodigen/trakteren) a > ä
lesen - sehen e > ie
essen - sprechen e > i
Jullie krijgen 15 minuten de tijd om een gesprek te maken.
Dan doen enkele tweetallen hun gesprekje voor de klas.




Slide 24 - Tekstslide