2. Stoffen en 2.1 stoffen in huis

2. Stoffen    2.1 Stoffen in huis


Waar komt dit water vandaan?   3.1 soorten water
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
NaskMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

2. Stoffen    2.1 Stoffen in huis


Waar komt dit water vandaan?   3.1 soorten water

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we deze les doen?
Opstarten nieuw hoofdstuk => hoofdstuk 2 Stoffen
 (hebben jullie vorig jaar ook gehad)

Introductietoets (niet voor een cijfer, maar wat weet je al?)

Leerdoelen van deze les 
Introductie, instructie en controle vragen over de les;
Vragen maken die horen bij de les.


Slide 2 - Tekstslide

introductie
Welke paragrafen komen in de 
lessen voor:

We beginnen met de introductie, 
daarna gaan we door naar les 2.1

We sluiten weer af met een digitale toets.

Slide 3 - Tekstslide

Introductie => diagnostische toets

Slide 4 - Tekstslide

leerdoelen:
2.1.1 Je kunt vier stofeigenschappen noemen.
2.1.2 Je kunt stoffen herkennen aan hun stofeigenschappen.
2.1.3 Je kunt uitleggen in welke gevallen een stof gevaarlijk kan zijn.
2.1.4 Je kunt de betekenis van enkele gevarensymbolen beschrijven. (PLUS)

Slide 5 - Tekstslide

Introductie
Overal in huis vind je flessen, potjes en buisjes met stoffen. Kijk maar eens rond in de keuken, de badkamer of het medicijnkastje. Je komt er allerlei stoffen tegen: keukenzout, suiker, azijn, spiritus, tandpasta, wasbenzine, motorolie, aspirine, afwasmiddel en ga zo maar door (afbeelding 1). Ook in het lokaal voor natuur- en scheikunde staan flessen en potjes met stoffen. Sommige van die stoffen ken je van thuis, andere stoffen kom je alleen op school tegen.

Slide 6 - Tekstslide

Introductie
Enkele stoffen die je in huis tegenkomt en een fimpje over gevarensymbolen.

Slide 7 - Tekstslide

Leerdoelen
2.1.1 Je kunt vier stofeigenschappen noemen.
Stoffen herkennen
Sommige stoffen lijken erg veel op elkaar. Het is dan niet meteen duidelijk welke stof het is. Water, wasbenzine en alcohol zien er bijvoorbeeld precies hetzelfde uit. Het zijn alle drie heldere, kleurloze vloeistoffen. Helder betekent dat je erdoorheen kunt kijken.
Soms helpt het om aan de stoffen te ruiken. 
stoffen hebben een geur waaraan je ze meteen herkent. 
Denk maar aan azijn of aan chloor dat je in een zwembad ruikt.
Sommige stoffen kunnen de slijmvliezen van je neus en 
longen irriteren. 
Ruik dus heel voorzichtig. 


Slide 8 - Tekstslide

leerdoelen:
2.1.1 Je kunt vier stofeigenschappen noemen.
Stoffen ordenen
Eigenschappen waaraan je stoffen kunt herkennen, noem je stofeigenschappen. Je kunt deze eigenschappen gebruiken om stoffen van elkaar te onderscheiden. Voorbeelden van stofeigenschappen zijn:
• geur: alcohol heeft een andere geur dan benzine.
• kleur: koper is rood-oranje, goud is geel, lood is grijs.
• smaak: suiker smaakt zoet, keukenzout smaakt zout.
• brandbaarheid: benzine is brandbaar, water niet.


Slide 9 - Tekstslide

leerdoelen:
2.1.1 Je kunt vier stofeigenschappen noemen.
Als je stoffen opbergt, mag je ze niet zomaar bij elkaar zetten. Meestal zet je stoffen met dezelfde toepassing bij elkaar. Toepassing betekent waar je een stof voor gebruikt. Zo krijg je groepen stoffen, zoals voedingsmiddelen, medicijnen, schoonmaakmiddelen en brandstoffen (afbeelding 3).

Slide 10 - Tekstslide

leerdoelen:
2.1.1 Je kunt vier stofeigenschappen noemen.

Slide 11 - Tekstslide

Quiz
Wat is een stofeigenschap?
A
Een kenmerk waaraan je een stof kunt herkennen.
B
Een kenmerk die alle stoffen hebben.

Slide 12 - Quizvraag

leerdoelen:
2.1.3 Je kunt uitleggen in welke gevallen een stof gevaarlijk kan zijn.
2.1.4 Je kunt de betekenis van enkele gevarensymbolen beschrijven. (PLUS)
Stoffen en veiligheid
Sommige stoffen die in het huishouden gebruikt worden, kunnen gevaarlijk zijn. Dat geldt bijvoorbeeld voor spiritus, bleekwater, wasbenzine, ammonia en allerlei medicijnen. Ammonia is een stof waarmee je uitstekend vet en vuil kunt verwijderen. Het heeft een zeer sterke geur. Als je het inademt kunnen de slijmvliezen van je neus en longen beschadigd raken.

Slide 13 - Tekstslide

leerdoelen:

Een stof kan op meerdere manieren gevaarlijk zijn:
• als je de stof inademt;
• als je de stof inslikt;
• als je de stof op je kleren, op je huid of in je ogen krijgt;
• als je met vuur bij de stof komt;
• als je de stof mengt met een andere stof.
Stoffen die bij natuur- en scheikunde worden gebruikt, zijn soms schadelijk voor je gezondheid. Sommige van deze stoffen zijn zelfs giftig. Daarom mag je tijdens practicumlessen nooit stoffen proeven.
Flessen met gevaarlijke stoffen hebben vaak een kindveilige dop. Deze moet je eerst stevig indrukken voordat je de fles kunt openen.


Slide 14 - Tekstslide

leerdoelen:
2.1.3 Je kunt uitleggen in welke gevallen een stof gevaarlijk kan zijn.
2.1.4 Je kunt de betekenis van enkele gevarensymbolen beschrijven. (PLUS)
PLUS Etiketten
Met gevaarlijke stoffen moet je voorzichtig zijn. Daarom is de fabrikant verplicht om een waarschuwing op het etiket te zetten (afbeelding 4). Dat doet de fabrikant met gevaarzinnen: daarin staat waar je voor moet oppassen.
Behalve een waarschuwing in woorden moet er ook een speciaal plaatje op het etiket staan. Dan kun je snel zien voor welk gevaar je moet oppassen. Zo’n waarschuwend plaatje noem je een gevarensymbool of pictogram. In afbeelding 5 zie je drie voorbeelden.
Kijk dus goed op het etiket als je met een stof aan het werk gaat. Dan weet je welke eigenschappen van de stof gevaar kunnen opleveren. Als dat nodig is, kun je voorzorgsmaatregelen nemen.


Slide 15 - Tekstslide

leerdoelen:

Slide 16 - Tekstslide

leerdoelen:

Slide 17 - Tekstslide

Quiz
Wat is de brandbaarheid van een stof?
A
De eigenschappen die alle stoffen hebben en branden.
B
De eigenschap die aangeeft hoe een stof gaat branden.

Slide 18 - Quizvraag

Aan het werk! NOVA
Wat? 2.1 Stoffen in huis 
Opdracht 1 t/m 14

Waar? In Magister naar leermiddelen Nova Nask. 
Hoe? Als het bord op rood staat werk je alleen en in stilte.
Als het bord op groen staat mag je fluisterend overleggen met je buurman. 
Heb je vragen? Steek je hand op en ik kom bij je. 
Klaar? Kijk het dan na!

timer
1:00

Slide 19 - Tekstslide


Schrijf drie dingen op die je deze les hebt geleerd.
Dit is een open vraag.

Slide 20 - Open vraag


Stel een vraag over iets wat je 
nog niet zo goed hebt begrepen.
Dit is een open vraag.

Slide 21 - Open vraag