le conditionnel - uitleg + oefenen (ook icm futur simple)

Le conditionnel: video uitleg
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Le conditionnel: video uitleg

Slide 1 - Tekstslide

Le conditionnel

Slide 2 - Tekstslide

Sleep de uitgangen naar de juiste tijd & persoon.
Conditionnel
Futur simple
je
tu
il / elle / on
nous
vous
ils / elles
je
tu
il / elle / on
nous
vous
ils / elles
ons
iez
ont
a
aient
ez
as
ai
ais
ions
ait
ais

Slide 3 - Sleepvraag

Is de stam voor de "conditionnel" dezelfde van die voor de "futur" ?
timer
0:20
A
ja
B
nee

Slide 4 - Quizvraag

Waar lijkt de uitgang van de conditionnel op?
A
de imparfait
B
rijtje van avoir

Slide 5 - Quizvraag

Wat is 'de stam' van een futur of conditionnel (bij een ww -er)?
A
heel werkwoord, maar zonder -er
B
heel werkwoord

Slide 6 - Quizvraag

Conditionnel: il - marcher
A
marcherait
B
marchait
C
marchais

Slide 7 - Quizvraag

Conditionnel: ils - choisir
A
choisissions
B
choisions
C
choisiraient

Slide 8 - Quizvraag

Vous ......... (perdre, conditionnel) le match.
A
perdez
B
perdent
C
perdriez
D
perdiez

Slide 9 - Quizvraag

Choisis:
Nous ______ (finir - conditionnel)
A
finirons
B
finirions
C
finissions
D
finons

Slide 10 - Quizvraag

Le conditionnel
Net als bij de Futur Simple zijn onregelmatig: 
  • avoir             j'aurais, tu aurais, il aurait, etc.       ik zou hebben
  • être               je serais, tu serais, il serait, etc.     ik zou zijn
  • aller              j'irais, tu irais, il aurait, etc.                ik zou gaan
  • faire             je ferais, tu ferais, il ferait, etc.        ik zou maken
  • pouvoir      je pourrais, tu pourrais, etc.              ik zou kunnen
  • vouloir       je voudrais, tu voudrais, etc.              ik zou willen

Slide 11 - Tekstslide

Wat is de stam van de futur en conditionnel van être?
A
aur
B
ser
C
ir
D
fer

Slide 12 - Quizvraag

Stam futur simple / conditionnel
viendr-
devr-
fer-
voudr-
pourr-
saur-
ir-
ser-
aur-
avoir - hebben
être - zijn
savoir - weten
devoir -moeten
vouloir - willen
faire -  maken/doen
aller - gaan
pouvoir - kunnen
venir - komen

Slide 13 - Sleepvraag

je faisais
A
présent
B
imparfait
C
futur
D
conditionnel

Slide 14 - Quizvraag

ils seront
A
présent
B
imparfait
C
futur
D
conditionnel

Slide 15 - Quizvraag

nous aurions
A
présent
B
imparfait
C
futur
D
conditionnel

Slide 16 - Quizvraag

nous vendrions
A
présent
B
imparfait
C
futur
D
conditionnel

Slide 17 - Quizvraag

Conditionnel: nous... être
A
serions
B
êtrions
C
aurions

Slide 18 - Quizvraag

Conditionnel: tu... avoir
A
avoirais
B
aurais
C
aurait

Slide 19 - Quizvraag

Conditionnel: il... prendre
A
prendrait
B
prendreait
C
prendait

Slide 20 - Quizvraag