Articles a,an, the

Articles
lidwoorden
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmboLeerjaar 1

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Articles
lidwoorden

Slide 1 - Tekstslide

Articles
Lidwoorden

Wanneer je in het Nederlands de of het voor een zelfstandig naamwoord zet, gebruik je in het Engels the

Wanneer je in het Nederlands een voor een zelfstandig naamwoord zet, gebruik je in het Engels a of an

Slide 2 - Tekstslide

Lidwoord a/an/the
 een ..........: a / an
de / het ..........: the

een tafel - a table           een ei - an egg
de tafel - the table          het ei - the egg



 

Slide 3 - Tekstslide

Article (lidwoord) a/an
a gebruik je voor woorden die beginnen met:
een consonant (medeklinker)
a pet               a teacher           a bycicle
a car                  a door               a room
 

Slide 4 - Tekstslide

Article (lidwoord) a/an
an gebruik je voor woorden die beginnen met: 
een vowel (een klinker)

an ear            an investigation         an officer
an apple            an Englishman          an answer
 

Slide 5 - Tekstslide

Let op!
De keuze voor a of an hangt niet af van de (mede)klinker op papier, maar of je hemt hoort.

Soms schrijf je een -h maar hoor je hem niet -> dan gebruik je an.

Soms schrijf je een -u, maar hoor je een -j of -h -> dan gebruik je a.


 

Slide 6 - Tekstslide

Examples
(je schrijft de medeklinker wel maar hoort hem niet)

an hour  (je hoort our) = een uur
an honor (je hoort onour) = een eer
a university (je hoort juniversity) =een  universiteit
a uniform (je hoort juniform) = een  uniform
a European (je hoort jeuropean) = een  Europeaan

Slide 7 - Tekstslide

 Article: THE
Lidwoord: The= (de/het)    
Wanneer gebruik je het lidwoord  THE (definite article)
- Als het verwijst naar een specifiek persoon of ding 
example: The president gave a speech
 Je laat weg: bij dingen in het algemeen of als een gebouw of plaats wordt gebruikt voor zijn/haar specifieke doel.
example: I am at university. 

Slide 8 - Tekstslide

                 I am at school.                      I am at the school.
               He is in prison.                         He is at the prison.
                  Articles: What is the difference?
pictures 1
pictures 2

Slide 9 - Tekstslide

The
A
An
iets/iemand specifiek
iets / iemand in algemeen
iets / iemand in algemeen
"the" weglaten bij iets/iemand in algemeen of 
specifieke doel.
voor een medeklinker 
(consonant sound)
voor een klinker (a, e, i, o en u) 
(vowel sound)
I am reading the book.

I am at school.
My sister is upstairs reading a book.
We live in an apartment
Let op:
1. klinker
It took us an hour to find it.

2. medeklinker
He wears a uniform.

Slide 10 - Tekstslide

a of an?
..... dog
A
a
B
an

Slide 11 - Quizvraag

a of an?
.... artwork
A
a
B
an

Slide 12 - Quizvraag

a of an?
..... house
A
a
B
an

Slide 13 - Quizvraag

a of an?
.... apple
A
a
B
an

Slide 14 - Quizvraag

a of an?
.... uniform
A
a
B
an

Slide 15 - Quizvraag

A
AN
table
house
egg
chicken
island
phone
orange

Slide 16 - Sleepvraag

a of an?
.... hero
A
a
B
an

Slide 17 - Quizvraag

a of an?
.... hour
A
a
B
an

Slide 18 - Quizvraag

A of AN?
.... uncle
A
a
B
an

Slide 19 - Quizvraag

a of an?
.... university
A
a
B
an

Slide 20 - Quizvraag

a of an?
.... FM-radio channel
A
a
B
an

Slide 21 - Quizvraag

A of AN?
.... umbrella
A
a
B
an

Slide 22 - Quizvraag

The story took _____ unexpected turn.
A
a
B
the
C
an
D
(empty)

Slide 23 - Quizvraag

Have you ever been to ____ Notre Dame in Paris.
A
the
B
(empty)
C
a
D
an

Slide 24 - Quizvraag

Grandma is in ______ hospital again. She has pneumonia.
A
(empty)
B
an
C
the
D
a

Slide 25 - Quizvraag

Look out, there's ___ U-turn up ahead.
A
an
B
a
C
(empty)
D
the

Slide 26 - Quizvraag