Lezen H5 (functiewoorden)

Nederlands
H3A
Haa
16-17 mei
1 / 33
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Nederlands
H3A
Haa
16-17 mei

Slide 1 - Tekstslide

Lezen!
timer
10:00

Slide 2 - Tekstslide

Lezen H5 en H6
Functiewoorden

Slide 3 - Tekstslide

Wat gaan we doen?
Signaalwoorden
Functiewoorden

Slide 4 - Tekstslide

Na deze les:
  • weet ik wat functiewoorden zijn;
  • begrijp ik het verschil tussen signaalwoorden en functiewoorden;
  • kan ik functies van delen van een tekst benoemen.

Slide 5 - Tekstslide

Welke signaalwoorden ken je?

Slide 6 - Woordweb

Signaalwoorden
Signaalwoorden in een tekst zorgen voor structuur, samenhang en verbinding

Deze woorden geven je een signaal over de functie van de tekst of het tekstdeel.

Slide 7 - Tekstslide

Functiewoorden
Een tekst heeft een bepaalde structuur. Binnen die structuur is een tekst opgebouwd uit met elkaar samenhangende tekstdelen. Die tekstdelen hebben een bepaalde functie.

Slide 8 - Tekstslide

Functiewoorden
De functie van een tekstdeel kun je vaak in één woord samenvatten. Die woorden noemen we functiewoorden.

Slide 9 - Tekstslide

Functiewoord of signaalwoord?

daarna
A
functiewoord
B
signaalwoord

Slide 10 - Quizvraag

Functiewoord of signaalwoord?

vergelijking
A
functiewoord
B
signaalwoord

Slide 11 - Quizvraag

Functiewoord of signaalwoord?

zoals
A
functiewoord
B
signaalwoord

Slide 12 - Quizvraag

Functiewoord of signaalwoord?

toelichting
A
functiewoord
B
signaalwoord

Slide 13 - Quizvraag

Functiewoord of signaalwoord?

verklaring
A
functiewoord
B
signaalwoord

Slide 14 - Quizvraag

Aanbeveling
Aanleiding
Constatering
Probleemstelling
Uitwerking
Verklaring
Afweging
Anekdote
Definitie
Nuancering
Tegenwerping
Vraagstelling

Slide 15 - Tekstslide


Welk functiewoord past bij deze omschrijving?
De schrijver geeft goede raad in een tekstdeel en doet bijvoorbeeld een suggestie voor de oplossing van een probleem.
A
Constatering
B
Uitwerking
C
Aanbeveling
D
Aanleiding

Slide 16 - Quizvraag


Welk functiewoord past bij deze omschrijving?
De schrijver geeft extra, vaak meer gedetailleerde informatie over iets wat hij eerder heeft genoemd, over een stelling of over een verschijnsel.
A
Constatering
B
Uitwerking
C
Aanbeveling
D
Aanleiding

Slide 17 - Quizvraag


Welk functiewoord past bij deze omschrijving?
De schrijver geeft aan over welk probleem (een deel van) zijn tekst gaat. Hij benoemt en omschrijft dat probleem.
A
Uitwerking
B
Aanleiding
C
Constatering
D
Probleemstelling

Slide 18 - Quizvraag

Slide 19 - Tekstslide

Wat is het bijbehorende functiewoord?
A
Aanbeveling
B
Aanleiding
C
Constatering
D
Verklaring

Slide 20 - Quizvraag

Slide 21 - Tekstslide

Wat is het bijbehorende functiewoord?
A
Anekdote
B
Aanleiding
C
Constatering
D
Verklaring

Slide 22 - Quizvraag

Signaalwoorden en Functiewoorden
Signaalwoorden in een tekst zorgen voor structuur, samenhang en verbinding tussen alinea's.

Een functiewoord geeft de functie van een tekstdeel aan.

Slide 23 - Tekstslide

Afweging: Lijkt op vergelijken. De schrijver geeft voor- en nadelen en bepaalt vervolgens wat het belangrijkst is. 
Anekdote: Een verhaaltje ter illustratie bij het onderwerp van een tekst. Anekdotes komen nogal eens voor aan het begin van de tekst. 
Definitie: Een zeer nauwkeurige omschrijving van een woord of begrip.

Functiewoorden H6

Slide 24 - Tekstslide

Nuancering: Een verfijning of kleine aanpassing van een bewering of stelling. De schrijver geeft eerst zijn mening en formuleert die vervolgens iets preciezer.
  Tegenwerping: Een reactie op een bepaalde mening of stelling. De ene persoon vindt iets, de ander is het hier mee oneens en vertelt waarom.
 Vraagstelling: De schrijver geeft aan welke vraag in (een deel van) zijn tekst centraal staat.

Functiewoorden H6

Slide 25 - Tekstslide


Wat doen functiewoorden?
A
Die geven aan wat een schrijver wil doen met een alinea.
B
Die geven aan wat de betekenis is van de alinea.
C
Die geven aan wat de schrijver bedoelt.
D
Die geven aan waar je belangrijke informatie kan vinden.

Slide 26 - Quizvraag

Welk functiewoord past NIET bij een inleiding?
A
aanleiding
B
vraagstelling
C
toelichting
D
stelling

Slide 27 - Quizvraag


Welk functiewoord
hoort bij deze tekst?
A
nuancering
B
anekdote
C
tegenwerping
D
afweging

Slide 28 - Quizvraag

Welk functiewoord
hoort bij deze tekst?
A
Aanbeveling
B
Aanleiding
C
Probleemstelling
D
Uitwerking

Slide 29 - Quizvraag

Fictiedossier
  • Je maakt allemaal de opdracht Fictie-autobiografie en daarnaast kies je zelf meerdere opdrachten uit het Fictiedossier.
  • Je vindt deze opdrachten in een apart bestand hier in de classroom.
  • Elke opdracht is een aantal XP-punten waard.
  • Er zijn opdrachten van 1 punt, 2 punten, 3 punten of 4 punten.
  • In totaal moet je 7 punten verzamelen. 

Slide 30 - Tekstslide

Fictiedossier
  • Deze punten verdeel je over drie gelezen boeken. Je mag meerdere opdrachten per boek maken.
  • Je mag elke opdracht maar 1 keer maken.
  • Je werkt in het document 'fictie-autobiografie + fictiedossier’ . 
  • Zorg voor een voorkant en een inhoudsopgave (zoals in een werkstuk).
  • De deadline voor dit dossier is vrijdag 2 juni.

Slide 31 - Tekstslide

Maken

H5 - Lezen (functiewoorden 1) - opdracht 1 en 2
H6 - Lezen (functiewoorden 2) - opdracht 1 en 2

Werken aan Fictiedossier 

Lezen 

Slide 32 - Tekstslide

Lesdoelen behaald?
  • Ik weet wat functiewoorden zijn.
  • Ik begrijp het verschil tussen signaalwoorden en functiewoorden.
  • Ik kan functies van delen van een tekst benoemen.

Slide 33 - Tekstslide