Modale werkwoorden Duits

• Duits
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 2,3

Modale werkwoorden Duits

Tegenwoordige tijd

Wat is "iemand mogen" in het Duits?

Wat is "weten" in het Duits?

Wat is "lusten" in het Duits?

Wat is er nu anders?

             zwak werkwoord:            modaal  werkwoord 'können':

ich               wohn e                          ich                kann -

du                wohn st                         du                kann st

er/sie/es   wohn t                           er/sie/es    kann -

wir               wohn en                        wir                könn en

ihr                wohn t                            ihr                könn t

sie/Sie       wohn en                         sie/Sie       könn en

Vergelijk de stamvorm en de uitgangen

Bij een modaal werkwoord in het Duits:

• Enkelvoud (ich, du, er/sie/es) verandert de stamklinker
  
• ich + er/sie/es krijgen geen uitgang
  
  
• Meervoud gaat dus gewoon volgens "feesttenten" en hoef je niet apart te leren 

Maak nu een paar oefeningen,
vertaal:
hij kan

1. Er könne
2. Er kann
3. Er kannt
4. Er könnt

Vertaal:
jij mag (iets)

1. du darfst
2. du magst
3. du darf
4. du mag

Vertaal:
hij houdt van

Vertaal:
wij moeten (noodzaak, verplichting)

Vertaal:
jij weet

Vertaal:
wij weten

Vertaal:
wij moeten (wil van een ander)

Vertaal:
jullie zouden graag willen

Vertaal:
hij mag (haar)

Vertaal:
jij moet (verplichting, noodzaak)

Vertaal:
Tom vindt lekker

Vertaal:
U zou graag

Vertaal:
Jij kan goed Duits.

Vertaal:
Wij willen betalen.

Vertaal:
Wat zou jij graag willen ruilen?

Vertaal:
Ik weet het niet.

Vertaal:
Jij moet je huiswerk maken! (wil van een ander)