Verpleegkundig rekenen mei 2023

Leermiddag 30 mei
Verpleegkundig rekenen (medicatie)
Pak alvast een pen en papier (evt. rekenmachine), zodat je mee kan schrijven.
1 / 50
volgende
Slide 1: Tekstslide
VerzorgingBeroepsopleiding

In deze les zitten 50 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 120 min

Onderdelen in deze les

Leermiddag 30 mei
Verpleegkundig rekenen (medicatie)
Pak alvast een pen en papier (evt. rekenmachine), zodat je mee kan schrijven.

Slide 1 - Tekstslide

Agenda
  • Intro                                          (5 min)
  • Vraag - theorie - vraag     (50 min)
  • casus uitwerken in groepjes (25 min)
  • Evaluatie                                 (10 min)                                    


Slide 2 - Tekstslide

Vind jij verpleegkundig/medisch rekenen moeilijk?
Ja
Nee, lukt mij prima
Bepaalde onderwerpen wel

Slide 3 - Poll

Op een schaal van 0 tot 10, welk cijfer geef je jezelf op dit moment als het gaat om je kennis van verpleegkundig/medisch rekenen?
010

Slide 4 - Poll

Heb jij al eens moeten rekenen tijdens je stage/werk? Zoja in welke situatie? En lukte dat?

Slide 5 - Tekstslide

vraag - theorie - vraag
Nodig: pen, papier en evt rekenmachine.

Er komen nu elke keer eerst vragen, dan een stukje uitleg en dan vervolgens weer een paar vragen. Neem je tijd om te antwoorden.

Slide 6 - Tekstslide

Hoeveel zuurstof is er als de manometer van een volle 2L cilinder op 200 bar staat.
A
200 liter
B
100 liter
C
400 liter
D
50 liter

Slide 7 - Quizvraag

Zuurstof
  • aantal liters zuurstof beschikbaar = Druk (bar) x inhoud cilinder (L) 
  • Aantal liter zuurstof op voorraad = omvang cilinder (L) x druk (bar)
  • aantal minuten dat de tank meegaat = aantal liter op voorraad / behoefte per minuut

  • Druk = (behoefte per minuut x aantal minuten) / omvang cilinder
Voorbeeld: Patiënt krijgt 2L O2/min, cilinder 3L en wil 20 min weg
Hoeveel bar? > (2 x 20) / 3 = 40 / 3 = 13,3 bar > 13 bar


Theorie:

  • aantal liters zuurstof beschikbaar = Druk (bar) x inhoud cilinder (L)
Voorbeeld: Je hebt een zuurstofcilinder van 3L, manometer geeft aan 20 bar
20 bar x 3 L = 60 liter beschikbaar

  • aantal minuten dat de tank meegaat = aantal liter op voorraad / behoefte per minuut
Voorbeeld: Je hebt 60 liter (hierboven berekend), patiënt krijgt 4L O2/min
60 / 4 = 15 minuten

  • Druk (bar) = (behoefte per minuut x aantal minuten) / omvang cilinder
Voorbeeld: Patiënt krijgt 2L O2/min, cilinder 3L en wil 20 min weg
Hoeveel bar? > (2 x 20) / 3 = 40 / 3 = 13,3 bar > 13 bar

Slide 8 - Tekstslide

Mw. Verlaan krijgt zuurstof op de afdeling. Mw gebruikt continue 1,5L O2. Dit weekend gaat zij met 'verlof' naar familie ivm een crematie. Mw vertrekt zaterdag om 8u en is zondag rond 20u terug op de afdeling. Mw krijgt zuurstofcilinders van 10 liter mee, hier staat per stuk 200 bar op. Hoeveel cilinders moet mw meenemen?
A
1 cilinder
B
2 cilinders
C
3 cilinders
D
4 cilinders

Slide 9 - Quizvraag

Mw. Verlaan krijgt zuurstof op de afdeling. Mw gebruikt continue 1,5L O2. Dit weekend gaat zij met 'verlof' naar familie ivm een crematie. Mw vertrekt zaterdag om 8u en is zondag rond 20u terug op de afdeling. Mw krijgt zuurstofcilinders van 10 liter mee, hier staat per stuk 200 bar op. Hoeveel cilinders moet mw meenemen?
aantal liters zuurstof beschikbaar = Druk (bar) x inhoud cilinder (L)
aantal minuten dat de tank meegaat = aantal liter op voorraad / behoefte per minuut

Mw is in totaal 36u van de afdeling (zaterdag 16u en zondag 20u) = 2160 min (36 x 60min)
Mw is 3240 l zuurstof nodig (2160 x 1,5)
1 cilinder bevat 200 bar x 10 l = 2000 liter zuurstof
3240 / 2000 = 1,62 --> Mw heeft dus 2 zuurstofcilinders nodig.

Slide 10 - Tekstslide

Je hebt een flesje novorapid 50IE = 1ml. Je moet 30 IE geven. Hoeveel ml geef je?

Slide 11 - Open vraag

Dhr Pieters heeft veel pijn en mag 2/0,04g paracetamol/codeïne per dag. 1 tablet is 500/10mg. Hoeveel tabletten mag dhr per dag?
A
2
B
6
C
4
D
3

Slide 12 - Quizvraag

Maten voor inhoud/gewichten
Voorbeeld:

5cl > (x o,1) > 0,5 ml/cc
50mg > (x0,001) > 0,05g
 

Slide 13 - Tekstslide

Je hebt een flesje novorapid 50IE = 1ml. Je moet 30 IE geven. Hoeveel ml geef je?

Theorie:
 Stelregel: Wat moet ik / wat heb ik x de hoeveelheid
Wat moet ik = 30 IE
Wat heb ik = 50 IE
hoeveelheid = 1 ml

30 IE / 50 IE x 1ml = 0,6 ml


50 IE
30 IE
1 ml
Kruistabel:
1 x 30 / 50 = ?
? = 0,6ml 

Slide 14 - Tekstslide

Kruistabel of verhoudingstabel
--> kruistabel A x D = C x B
 v Verhoudingstabel
 



Voorbeeld: Je moet 225mg depakine geven, maar hebt 300mg/ 2 ml.




A
B
C
D
2
4
3
6
Ik heb
ik wil
300mg
225mg
2 ml
?
? = 2x225 / 300 = 1,5ml
AxD moet gelijk zijn aan CXB
In dit geval beide 450
mg
300
1
225
ml
2
0.006..
1,5

Slide 15 - Tekstslide

Als je deze manieren nu weet, welke manier vind jij het makkelijkst/handigst?
Optie 1: Stelregel > wat moet ik/ wat heb ik
Optie 2: Kruistabel
Optie 3: Verhoudingstabel

Slide 16 - Poll

Mw Overmars is opgenomen in verband met hartritmestoornissen. Zij krijgt een oplaaddosis digoxine van 0,75mg. Je hebt digoxinedrank van 0,05mg/ml.
Hoeveel ml digoxinedrank geef je als oplaaddosis?
A
1,5 ml
B
5 ml
C
10 ml
D
15 ml

Slide 17 - Quizvraag

Mw Overmars is opgenomen in verband met hartritmestoornissen. Zij krijgt een oplaaddosis digoxine van 0,75mg. Je hebt digoxinedrank van 0,05mg/ml.
Hoeveel ml digoxinedrank geef je als oplaaddosis?
Wat moet ik / wat heb ik x de hoeveelheid
 
Wat moet ik = 0,75mg
Wat heb ik = 0,05mg
hoeveelheid = 1 ml

0,75 / 0,05 x 1 =  15ml


Kruistabel





? = 1 x 0,75 / 0,05 = 15ml


Verhoudingstabel
              x20     x0.75


             x 20     x0,75

              

Ik heb
Ik wil
0.05mg
0,75mg
1 ml
?
mg
0,05
1
0,75
ml
1
20
15

Slide 18 - Tekstslide

Dhr Winters krijgt 185mg etoposide van 13u - 16u de apotheek heeft dit opgelost in 582ml NaCl 0,9%. Op welke stand zet je de pomp om 13u?
A
st 291
B
st 21
C
st 194
D
st 146

Slide 19 - Quizvraag

De stand van zaken om 24.00 uur:
De heer Kremers kreeg een vochtinfuus: tot 7.00 uur heeft hij 150 ml per uur gehad.
Tot 12.00 uur kreeg hij 60 ml per uur. Daarna sneuvelde het infuus, het werd pas om 15.00 uur weer ingebracht, de heer kreeg toen 10 ml per uur toegediend tot 24.00 uur.
Hij dronk een beker thee à 175 ml, twee glazen melk á 150 ml en at twee bakjes appelmoes van
100 ml. In de katheterzak zat 1200 ml urine .

Wat is dhr zijn vochtbalans?
A
+ 75 cc
B
- 75 cc
C
+ 915 cc
D
- 915 cc

Slide 20 - Quizvraag

Infuus en spuitpomp
De spuitpomp is een volumegestuurd infuus dat ervoor zorgt dat kleinere doseringen heel precies worden toegediend. stand 1 komt overeen met een doorloopsnelheid van 1ml/u. Je rondt af op 1 decimaal, omdat je geen lagere waarden dan 0,1 ml/u kan instellen, moet je soms aanvullen met fysiologisch zout.
Vaak kun je een spuit handiger aanvullen tot 48 ml dan tot de volle 50ml. 
Voorbeeld: Je moet 150mg in 24u toedienen via een spuit van 50ml. Dan doe je 150mg in de spuit, je vult deze aan tot 48 ml en zet de snelheid op 2ml/u. Zou je de spuit aanvullen tot 50ml kom je uit op  stand 2.0833333 (50/24) en met 48 (48/24) op een hele nette 2.0. Moet je iets toedienen in 12u, kan hij op stand 4.0, ook dan zou je bij een volle spuit uit komen op een vervelend getal 4.166666
Je zal zien dat daarom veel medicatie klaargemaakt moet worden tot een spuit van 48ml. 
Met de infuuspomp kan de doorloopsnelheid van de vloeistof nauwkeurig worden geregeld. Soms stel je zelf de druppelsnelheid met de hand in. De regel is hierbij 1ml = 20 druppels, uitgezonderd bij bloed. Dan is 1 ml = 18 druppels.

Slide 21 - Tekstslide

 De vochtbalans wordt over 24 uur bijgehouden.
 Het resultaat is:
- Totale hoeveelheid vocht in
- Totale hoeveelheid vocht uit
- De vochtbalans (= [Vocht in] – [Vocht uit])
De vochtbalans is positief (meer dan 0) als de patiënt meer vocht binnenkrijgt dan dat hij verliest. Negatief (minder dan 0) als de patiënt meer vocht verliest. 
Vochtbalans

Slide 22 - Tekstslide

Mw Klooster is gedehydreerd. Ze krijgt 2,5 liter infuus per 24u. a. Op hoeveel stel je de pomp in?
b. de pomp heeft een intern mankement, je besluit het infuus op de hand te laten lopen. Hoeveel druppels/min? (afgerond)
A
a. st 104 b. 35 druppels
B
a. st 83 b. 17 druppels
C
a. st 83 b. 35 druppels
D
a. st 104 b. 17 druppels

Slide 23 - Quizvraag

Mevrouw Bakker kreeg een infuus met een inloopsnelheid van 30 ml per uur. Na 7 uur trok ze zelf de infuusslang eruit. Ook de maagdrain, die tot dan 85 ml had geproduceerd, trok ze uit. Omdat ze erge pijn in haar onderbuik had, werd ze gekatheteriseerd. Haar blaasinhoud bleek 2650 ml te zijn. Om 22.00 uur ’s avonds werd een nieuw infuus ingebracht, 2 liter per 24 uur.
Maak de vochtbalans op.
A
+ 2359 cc
B
-2359 cc
C
+ 1539 cc
D
- 1539 cc

Slide 24 - Quizvraag

Dhr de Leeuw heeft een maagulcus en gaat ranitidine via een spuitenpomp krijgen. Hij moet 300mg/24u hebben. Je hebt ampullen van 50mg/2ml. Een klaargemaakte spuit is 24u houdbaar. Hoeveel ml ranitidine en hoeveel ml Nacl doe je in een spuit voor 24u?
A
6ml ranitidine en 42ml nacl
B
6ml ranitidine en 44ml nacl
C
12ml ranitidine en 36ml nacl
D
12ml ranitidine en 38ml nacl

Slide 25 - Quizvraag

Hoeveel gram glucose bevat 1500 ml glucoseoplossing 5%?
A
65 gram
B
75 gram
C
70 gram
D
50 gram

Slide 26 - Quizvraag

Aanwezig is glucose van 40%. Je hebt 20ml van 4% nodig. Hoeveel ml oplossing en hoeveel ml water heb je nodig?
A
2ml glucose en 18ml water
B
2ml glucose en 20ml water
C
4ml glucose en 18ml water
D
4ml glucose en 20ml water

Slide 27 - Quizvraag

Concentratie, oplossingen en verdunnen
Met een concentratie wordt aangegeven welk gedeelte van stof A in stof B zit. 






Voorbeeld: 1 tablet vitamine C weegt 700mg en bevat 500mg vitamine C. Hoe hoog is de concentratie in 1 tablet?
500/700 (5/7) = 0,71 = 71%
Voorbeeld 2: Hoeveel gram glucose bevat 2000ml glucoseoplossing 2,5%
1% = 1g op 100ml, 2,5% = 2,5g op 100ml
100 ml -> 2000ml (=x20) 2,5 x 20 = 50 gram
 
100ml
2000ml
2,5g
?

Slide 28 - Tekstslide

Concentratie, oplossingen en verdunnen
Een oplossing is een vloeistof met daarin een opgeloste vaste stof. Voorbeelden hiervan zijn o.a. infuusvloeistoffen (zoutoplossingen/glucose-oplossingen), 
Stelregels: Oplossing vaste stof in vloeistof 1% = 1 gram in 100ml
wat moet ik / wat heb ik x de hoeveelheid.

Slide 29 - Tekstslide

Concentratie, oplossingen en verdunnen

 

Voorbeeld 1: Op de afdeling is een 10% oplossing aanwezig. Je hebt 500 ml nodig van 3%. Hoe ga je verdunnen?
Voorschrift in % = 3%       Aantal ml = 500ml          Aanwezig 10%
3 x 500 / 10 = 150 ml en aanvullen tot 500ml (350ml water)
Voorbeeld 2: Je hebt een 30% oplossing en moet die verdunnen tot 150ml van 5% hoe ga je verdunnen?
Voorschrift in % = 5%         Aantal ml = 150ml           Aanwezig 30%
5 x 150 / 30 = 25ml nodig en aanvullen tot 150ml (125ml water)

Slide 30 - Tekstslide

De diëtist schrijft op een kinderafdeling babyvoeding voor van 210 ml met 15% glucose. In de afdelingskeuken is een voeding aanwezig met 25% glucoseoplossing. Hoeveel ml van de aanwezige voeding moet worden gebruikt en hoeveel water?
A
350 ml, 60ml water
B
63 ml, 147 ml water
C
178 ml, 32 ml water
D
126 ml, 84 ml water

Slide 31 - Quizvraag

Verdunnen:
Stap 1: Uitrekenen hoeveel ik moet nemen van de concentratie -> Voorschrift in % x aantal ml/aanwezig in %
Stap 2: Aanvullen van de concentratie tot de gevraagde eenheid.

Voorschrift 210 ml met 15% glucose, aanwezig 25% glucoseoplossing. 
Voorschrift in % = 15%
aantal ml = 210ml
aanwezig in % = 25%
Voorschrift in % x aantal ml/aanwezig in %
15% x 210 / 25 = 126ml 

stap 2: Aanvullen tot 210 ml --> 210-126 =  84ml

Oftewel, 126ml van de aanwezige oplossing en aanvullen met 84ml water.

Slide 32 - Tekstslide

Dhr Plaat heeft een bedrijfsongeval gehad en komt op de SEH met een grote wond aan zijn been. Om ontsteking te voorkomen wordt de wond preventief gereinigd met Citonol 6%. Je hebt 1 liter Citonol oplossing van 4,5% nodig. Hoeveel ml van de oplossing moet je gebruiken?

Slide 33 - Open vraag

Verdunnen:
Stap 1: Uitrekenen hoeveel ik moet nemen van de concentratie -> Voorschrift in % x aantal ml/aanwezig in %

Voorschrift 1000 ml (1 liter) met 4,5% citonol, aanwezig 6% glucoseoplossing. 
Voorschrift in % = 4,5%
aantal ml = 1000ml
aanwezig in % = 6%
Voorschrift in % x aantal ml/aanwezig in %
4,5% x 1000 / 6 = 750ml 

Slide 34 - Tekstslide

Casus uitwerken
Ga in twee of drietallen samen een casus + vervolg uitwerken.

Casus: Patiënt met COPD en wond op linker voet

Slide 35 - Tekstslide

Dhr de Jong zit in een rolstoel en krijgt 5l/min O2 i.v.m. COPD. De zuurstofcilinder van 3L geeft op dit moment 80bar aan Vorige week is dhr gevallen tijdens de transfer naar bed en heeft daarbij een flinke wond op zijn linkervoet opgelopen. Deze wond blijft maar ontsteken, waarvoor dhr antibiotica krijgt. Dhr krijgt 1,5 gram amoxicilline per dag verdeeld over 4 giften. Daarnaast moet dhr dagelijks met zijn voet in een zoutbad van 500 ml met 30% zout-oplossing. Aanwezig is een zoutoplossing van 40%.  
Vragen:
1. Dhr heeft nog 1 tablet (250mg) liggen, is dit genoeg voor 1 gift?
2. Een nieuw doosje kan gehaald worden bij de apotheek met 30 tabletten (250mg per stuk), hoeveel dagen kan dhr hier mee vooruit?
3. De apotheek is 10 min rijden heen en 10 min terug. Het geven van de medicatie duurt max 15 min, zit er genoeg zuurstof in de tank om thuis te komen? Is er nog over?
4. Hoeveel ml van de zoutoplossing heb je nodig en hoeveel ml water voeg je toe per keer?

Slide 36 - Tekstslide

Casus 2

Slide 37 - Tekstslide

Baby Babette de Graaf heeft vanaf haar geboorte verhoogde kans op urineweginfecties. De uroloog heeft als profylaxe Augmentin voorgeschreven. De werkzame stoffen in Augmentin zijn amoxicilline en clavulaanzuur. Babette krijgt dagelijks een dosering van 95/23,75mg. De augmentindrank heeft een dosering van 125/31,25mg in flacons van 5ml. Hoeveel ml Augmentindrank moet Babette per dag krijgen?

Slide 38 - Open vraag

Baby Babette de Graaf heeft vanaf haar geboorte verhoogde kans op urineweginfecties. De uroloog heeft als profylaxe Augmentin voorgeschreven. De werkzame stoffen in Augmentin zijn amoxicilline en clavulaanzuur. Babette krijgt dagelijks een dosering van 95/23,75mg. De augmentindrank heeft een dosering van 125/31,25mg in flacons van 5ml. Hoeveel ml Augmentindrank moet Babette per dag krijgen?
Wat moet ik / wat heb ik x de hoeveelheid

Wat moet ik = 95mg
Wat heb ik = 125mg
hoeveelheid = 5ml 

95 / 125 x 5 = 3,8ml/dag

Kruistabel





? = 5 x 95 / 125 = 3,8 ml
Verhoudingstabel
                     :125       x 95


                   : 125          x 95
Ik heb
ik wil
125
95
5
?
mg
125
1
95
ml
5
0,04
3,8

Slide 39 - Tekstslide

Op een schaal van 0 tot 10, welk cijfer geef je jezelf na deze les als het gaat om je kennis van verpleegkundig/medisch rekenen?
010

Slide 40 - Poll

Heb je tips en tops (feedback) voor deze les?

Slide 41 - Open vraag

Praktijkvoorbeelden:

Slide 42 - Tekstslide

Een gedecompenseerde patiënt krijgt via een spuitpomp 120mg furosemide per 24u. Je hebt ampullen van 25ml en 10ml, beide met een concentratie van 10mg/ml. Hoeveel ml furosemide en hoeveel NaCl 0,9% doe je in de pomp en op welke stand zet je de pomp?

Slide 43 - Open vraag

Na een heupoperatie is het HB gehalte van dhr Hendriksen te laag. De arts heeft 2 zakken packed-cells (bloed) voorgeschreven. Deze moeten per zak (275ml) in 4u inlopen. De pomp blijft storing geven, daarom stel je het infuus in op de hand. Hoeveel (hele) druppels/min moet dhr krijgen?
A
41 druppels
B
13 druppels
C
21 druppels
D
23 druppels

Slide 44 - Quizvraag

Mw Wildt ligt op de IC en mag overgeplaatst worden naar de verpleegafdeling. Ze heeft een infuus van 2 L per 24u. In dit infuus moet 5mmol/u KCL. Er zijn alleen infuuszakken van 500ml. Hoeveel KCL moet er in elke zak?

Slide 45 - Open vraag

Je hebt 100ml midazolamhydrochloride (drank) met een concentratie van 1mg/ml. Je moet 200µg/kg geven aan een kind van 17kg. Hoeveel ml geef je?
A
24 ml
B
2,4 ml
C
34 ml
D
3,4 ml

Slide 46 - Quizvraag

Dhr Krijger is van zijn paard gevallen en heeft zijn ribben gekneusd. Hij heeft het benauwd en krijgt op de SEH 1,5L O2/min. Hiervoor wordt een 2l cilinder gebruikt, met de manometer op 110 bar. Hoeveel (hele) minuten kan dhr met deze cilinder door voordat hij leeg is?

Slide 47 - Open vraag

Een patiënt krijgt 95mg pethidine 5% voorgeschreven. Hoeveel ml moet er aan de patiënt worden toegediend?
A
19 ml
B
4,7 ml
C
0,5 ml
D
1,9 ml

Slide 48 - Quizvraag

Op de afdeling waar jij werkzaam bent is een oplossing van 10 procent aanwezig. Je hebt 500cc met 3% oplossing nodig. Hoe ga je deze verdunnen?

Slide 49 - Open vraag

Toedien wijze: --> Zuurstof is een medicijn en mag alleen in opdracht van een arts gegeven worden.
Zuurstofkatheter, met/zonder neuswat: een flexibele slang met een aantal uitstroom openingen aan het uiteinde. Het uiteinde van de zuurstof katheter zonder neuswat moet precies achter de huig hangen (met name goed te gebruiken bij patiënten die via de mond ademen)
Zuurstofbril: Bestaat uit een flexibele slang die onder de neus ligt, haaks op de slang staan twee korte uitstroom pijpjes die je in de neusgaten plaatst Er kan niet meer dan 5 liter zuurstof per minuut gegeven worden via de zuurstofbril.  
Venturi masker: Met dit masker kun je een ingesteld zuurstof percentage toedienen. Vanaf 6 liter of als patiënt niet goed door neus ademt en/of zuurstofbril vaak afdoet (bijv. verward).
Non rebreathing masker: via dit masker (en zakje) kun je 80 tot 100% zuurstof geven. Vaak gebruikt voor meer acute situaties, mag maximaal 6 uur achtereen gebruikt worden (tenzij anders wordt afgesproken). Alleen in overleg met arts.
Let op: geen Crème/Vaseline gebruik voor lippen/neus (i.v.m. mogelijk brandgevaar): Let vooral op gezicht-, hand- en bodycrème, dit is vaak op basis van vet/vaseline. Alleen crèmes op waterbasis gebruiken. In Isala gebruiken we hiervoor:  Cetomacrogolcrème zonder vaseline

Slide 50 - Tekstslide