Keuze voorzetsels

Vergelijk:
Meine Oma hat mir eine neue Jacke gegeben.
Mijn oma heeft mij een nieuwe jas gegeven.

Warum lachst du mich aus?
Waarom lach je mij uit?

1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Vergelijk:
Meine Oma hat mir eine neue Jacke gegeben.
Mijn oma heeft mij een nieuwe jas gegeven.

Warum lachst du mich aus?
Waarom lach je mij uit?

Slide 1 - Tekstslide

Zin 1 gebuik meewerkend voorwerp
Zin 2 geruik lijdend voorwerp
Voorzetsels???

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

ergens zijn/iets doen
ergens naartoe/ beweging
3
4

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Der- Gruppe

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Tot deze groep behoren ook:
kein-, mein-, dein-, sein-, unser-, euer/eur-, ihr-, Ihr-
Ein-Gruppe

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Persoonlijk voornaamwoord

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

der (1-3-4)
A
der dem den
B
der den den
C
der dem der
D
der das die

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

die (1-3-4)
A
die der den
B
die der die
C
die die die
D
die das die

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

das (1-3-4)
A
das der das
B
das dem den
C
das dem das
D
das die das

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

die (mv) (1-3-4)
A
die, die, die
B
die, der, das
C
die, dem, den + -n
D
die, den + -n, die

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

kein
mein
EIN-Gruppe

Slide 11 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Slide 12 - Link

Deze slide heeft geen instructies

ergens zijn/iets doen
ergens naartoe/ beweging

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

derde naamval
  1. Bij een meewerkend voorwerp
  2. Na de vaste voorzetsels van de derde naamval
  3. Na een keuzevoorzetsel  ergens zijn/iets doen/tijdsbepalingen
  4. (antwoord op de vraag: wo wann)


Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Derde naamval, gebruik.
MW  Ich gebe der Mutter Blumen.
          Ich gebe meiner Mutter Blumen.
          Ich gebe ihr Blumen.
VZ,3 Die Hose habe ich von der Verkäufer bekommen.
          Die Hose habe ich von meinem Bruder bekommen.
          Die Hose habe ich von ihm bekommen.
VZ, K Die Blumenvase steht auf dem Tisch.
           Die Blumenvase steht auf meinem Tisch.
           Die Blumenvase steht auf ihm.
           
           

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wir waren zu viert in ... Kletterhalle.
A
die
B
der

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Dieses Wochenende war ich
auf ... Party.
A
eine
B
einer

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Auf sein….. Bein hatte er ein großes Tattoo.
A
seine
B
seinem
C
seinen
D
sein

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Noch vor d… Winter will ich ein neues Rad kaufen.
A
dem
B
den
C
der

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Er sitzt am liebsten neben (haar) ... .

Slide 20 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

vierde naamval
  1. Bij het lijdend voorwerp
  2. Na de vaste voorzetsels van de vierde naamval
  3. Na een keuzevoorzetsel (beweging met doel)
  4. (Na de vraag wohin?)

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vierde naamval, gebruik.
LV     Ich gebe meiner Mutter den Schlüssel. 
          Ich gebe meiner Mutter einen Kuss.
          Hörst du mich?

VZ,4 Ohne den Kugelschreiber kann ich nicht schreiben.
          Ohne meinen Kugelschreiber kann ich nicht schreiben.
          Ohne ihn kann ich nicht schreiben.

VZ, K Ich stelle die Vase auf den Tisch.
           Ich stelle die Vase auf meinen Tisch.
           Ich stelle die Vase auf ihn.
           
           

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Ihr geht zu fünft in ... Kletterhalle.
A
die
B
der

Slide 23 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Ich stelle mich neben ... Ausgang.
A
der
B
dem
C
den

Slide 24 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Sie stellt sich neben ... Mann für das Foto.
A
ihre
B
ihr
C
ihren
D
ihrem

Slide 25 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Kannst du dein Auto hinter .... Haus fahren und dort parken?
A
unser
B
unseren
C
unserer
D
unserem

Slide 26 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Beim Fotografieren hat er sich neben (hem) ... gesetzt.
A
er
B
ihm
C
ihn

Slide 27 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wanneer gebruik je na een keuzevoorzetsel de derde naamval?
A
bij ergens zijn
B
bij een tijdsbepaling
C
ergens iets doen
D
als het antwoord geeft op de vraag: Wo / Wann?

Slide 28 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wanneer gebruik je na een keuzevoorzetsel de vierde naamval?
A
bij een beweging
B
bij ergens naar toe gaan
C
bij antwoord op de vraag: Wohin?

Slide 29 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Dit is mijn situatie nu
Ik ben in complete paniek
Licht verontrust, want ik snap dit niet zo goed
Ik ben oké, ik weet wat ik nog moet leren en oefenen
Ik ben zo chill, want ik kan dit al lang, misschien nog even doornemen
Wat kan ik zeggen, ik ben briljant.

Slide 30 - Poll

Deze slide heeft geen instructies