ser / llamarse / voca oefening




yo (ik)
tú (jij)
él, ella, usted (hij, zij, u)

nosotros, nosotras (wij)
vosotros, vosotras (jullie)
ellos, ellas,ustedes (zij)
SER (zijn)
persoonsvormen

soy (ik ben)
eres (jij bent)
es (hij, zij is/ u bent)(ev)

somos (wij zijn)
sois (jullie zijn)
son ( zij zijn, u bent) (mv)
vervoeging
1 / 12
volgende
Slide 1: Tekstslide
SpaansMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 12 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les




yo (ik)
tú (jij)
él, ella, usted (hij, zij, u)

nosotros, nosotras (wij)
vosotros, vosotras (jullie)
ellos, ellas,ustedes (zij)
SER (zijn)
persoonsvormen

soy (ik ben)
eres (jij bent)
es (hij, zij is/ u bent)(ev)

somos (wij zijn)
sois (jullie zijn)
son ( zij zijn, u bent) (mv)
vervoeging

Slide 1 - Tekstslide

Vul de juiste vervoeging van SER in:

Juan y yo ........ hermanos
A
son
B
soy
C
somos
D
sois

Slide 2 - Quizvraag

Vul de juiste vervoeging van SER in:

Carmen .... una chica muy simpática
A
eres
B
soy
C
son
D
es

Slide 3 - Quizvraag

Vul de juiste vervoeging van SER in:

El número de teléfono de Paco ..... : cero, seis, tres, dos, dos, tres, siete, ocho, nueve, cuatro.
A
es
B
son
C
somos
D
sois

Slide 4 - Quizvraag

Vul de juiste vervoeging van SER in:

María .... española, Jan y Sanne .... holandeses
y yo .... turco
A
eres, son, soy
B
soy, es, son
C
somos, sois, soy
D
es, son, soy

Slide 5 - Quizvraag

VB: ¿Qué estudia Roberto?  > Él
  1. Victor y Elena son dos amigos  >
  2. Estos chicos son muy simpáticos >
  3.  ¿A qué hora comen los españoles? >
  4. ¿Cuales idiomas habláis? >
  5. Estas chicas viven en Uithoorn >
  6. Pablo canta una canción preciosa >
  7. ¿Cómo te llamas?
  8. Trabajo mucho en la clase >
  9. bebemos zumo de naranja y café
Welke persoonsvorm hoort in deze zin?
(kijk naar de namen of werkwoord-uitgangen)

Slide 6 - Tekstslide

  1. Yo estudiar matemáticas
  2. Vosotros beber agua, nosotras beber zumo de naranja.
  3. Luis vivir en Madrid, sus hermanas Marí y Carmen vivir en México.
  4.  ¿Usted trabajar en un supermercado?
  5. ¿Tú hablar español? No, yo hablar holandés 
  6. Ellos comer en casa
  7. Pablo cantar mi canción preferida
  8. Papá escribir una carta a su hijo
  9. Vosotros trabajar mucho en la clase
Vervoeg het regelmatige werkwoord 
in deze zinnen.

Slide 7 - Tekstslide

voca oefentest 
door de woorden achter elkaar te zetten kun je zinnen maken. 
In de volgende zinnen zijn woorden die je niet geleerd hebt gegeven, de andere woorden heb je allemaal geleerd. 
De woorden staan al in de goede volgorde om er een zin van te maken, je hoeft ze alleen maar te vertalen 

Slide 8 - Tekstslide

Hoe heet / de jongen / in / de rode tent?
(in = en // de rode tent = bijv. nw rode achter tent zetten! )

Slide 9 - Open vraag

wij hebben / een zus/ , zij is 14 jaar /, zij heet Ana.

Slide 10 - Open vraag

het lievelingsliedje / van / mijn Spaanse vriend / is / 'Tulipanes de Amsterdam'
(van = de )

Slide 11 - Open vraag

Slide 12 - Link