H3 NK Kapitel 4 E (B)

Willkommen Havo 3
Woche 5 - Stunde 1
Grammatik
1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 16 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Willkommen Havo 3
Woche 5 - Stunde 1
Grammatik

Slide 1 - Tekstslide

Heute
Am Ende dieser Stunde ...
  • ... weet ik de 3e en 4e naamval van (k)ein(e) en de bezittelijke voornaamwoorden.
  • ... kan ik (k)ein(e) en de bezittelijke voornaamwoorden in de 3e en 4e naamval gebruiken.

Slide 2 - Tekstslide

Agenda
  1. Terugblik PTO 2
  2. Profielboekjes (gestuurd via Magister)
  3. Profielkeuzeformulier invullen 
Hausaufgabenkontrolle: Aufgabe 21, Seite 28

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

der-Gruppe
m
v
o
mv
1
der Mann
die Frau
das Kind
die Kinder
3
dem Mann
der Frau
dem Kind
den Kindern
4
den Mann
die Frau
das Kind
die Kinder

Slide 5 - Tekstslide

Agenda
  1. Terugblik PTO 2
  2. Profielboekjes (gestuurd via Magister)
  3. Profielkeuzeformulier invullen 
Grammatik B, Seite 29

Slide 6 - Tekstslide

EIN-Gruppe
m
v
o
mv
1
ein Mann
eine Frau
ein Kind
keine Kinder
3
einem Mann
einer Frau
einem Kind
keinen Kindern
4
einen Mann
eine Frau
ein Kind
keine Kinder

Slide 7 - Tekstslide

EIN-Gruppe
De bezittelijke voornaamwoorden krijgen dezelfde uitgangen als ein(e) en keine(e).

Slide 8 - Tekstslide

Voorzetsels 3e naamval
Je leert dat na deze voorzetsels de woorden uit de der-groep en de ein-groep veranderen.

Slide 9 - Tekstslide

aus
bei
mit
nach
seit
von
zu
uit
bij
met
na / naar
sinds
van
naar (personen)

Slide 10 - Tekstslide

Voorzetsels 4e naamval
Er zijn ook voorzetsels die bij mannelijke woorden de woorden uit de der-groep en de ein-groep veranderen.

Slide 11 - Tekstslide

bis
durch
für
gegen
ohne
um
tot
door
voor
tegen
zonder
om

Slide 12 - Tekstslide

Profielkeuzeformulier
Stappenplan
1) Welk woord moet je vertalen?
 2) Wat is de vertaling van dat woord?
 3) Staat het woord in de DER- of de EIN-Gruppe?
4) Welke naamval moet je gebruiken (ontleden of staat er een voorzetsel)?
  • Onderwerp: 1e naamval (wie doet wat)
  • Lijdend voorwerp: 4e naamval (wie/wat + gezegde + onderwerp)
  • Meewerkend voorwerp: 3e naamval (aan/voor wie)
5) Schrijf de juiste vorm van het lidwoord op.

Slide 13 - Tekstslide

Agenda
  1. Terugblik PTO 2
  2. Profielboekjes (gestuurd via Magister)
  3. Profielkeuzeformulier invullen 
Aufgabe 22(a)+(b), Seite 28
  1. dein/ deine/ euer/ Ihre
  2. unserer/ meinen
  3. keinen
  1. mein
  2. dein
  3. sein
  4. ihr
  5. unser
  6. euer
  7. Ihr

Slide 14 - Tekstslide

Profielkeuzeformulier
Aufgabe 23, Seite 29
  1. Ihre
  2. Dein
  3. Ihre
  4. unsere
  5. einem
  6. Den
  7. ihr
  8. den
  9. meiner
  10. euren

Slide 15 - Tekstslide

Hausaufgaben
Machen:
- Aufgabe 24, Seite 30

Lernen:
- Grammatik B, Seite 29

Slide 16 - Tekstslide