6.2 Biotoop

Hoofdstuk 6 | Je groene omgeving 
6.2: Biotoop
1.5 Fossielen
6.1 Organismen indelen (+ stencil ordening + 1.2 determineren)
6.2 Biotoop
6.3 Voedselketens
6.4 Een kringloop                                                          DIERENWERKSTUK
     
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 120 min

Onderdelen in deze les

Hoofdstuk 6 | Je groene omgeving 
6.2: Biotoop
1.5 Fossielen
6.1 Organismen indelen (+ stencil ordening + 1.2 determineren)
6.2 Biotoop
6.3 Voedselketens
6.4 Een kringloop                                                          DIERENWERKSTUK
     

Slide 1 - Tekstslide

Formatieve toets
Terugblik Dierencirquit (6.1)
Huiswerk 6.1 gelukt?

6.2 Biotoop: Uitleg over factoren in een levensgemeenschap
5 oefeningen
Uitleg over habitat en biodiversiteit
5 oefeningen.
Zelfstandig werken: 6.2  of online 
Na pauze: Dierenwerkstuk

Slide 2 - Tekstslide

Leerdoelen paragraaf 6.2
Je kent het verschil tussen een biotoop, een habitat en een levensgemeenschap in een gebied. 
Je kunt van factoren in een omgeving benoemen of het biotische- of 
abiotische factoren zijn.
Je kunt aangeven hoe het kan dat planten en dieren in een gebied met elkaar samenleven zonder dat ze elkaar in de weg zitten.
Je kunt aangeven hoe de mens invloed heeft op de natuur door natuurontwikkeling met als doel een grotere biodiversiteit

Slide 3 - Tekstslide

6.2 Biotoop voor de kikker

Slide 4 - Tekstslide

BIOTOOP voor wie?
Ieder organisme leeft op die plek waar de 
omstandigheden om te overleven precies goed zijn. Zo’n omgeving met de juiste leefomstandigheden heet 
een biotoop voor dat organisme. 
voorbeeld: De biotoop voor een eekhoorn is het bos.

Slide 5 - Tekstslide

Wat is een biotoop?
- Een biotoop is een plek waar een organisme het beste kan overleven.

- Het heeft de juiste leefomstandigheden

- Waarom zijn de leefomstandigheden in het
bos beter voor een eekhoorn dan op een strand?

Slide 6 - Tekstslide

Factoren hebben invloed op de biotoop en op het organisme:
Abiotische factoren:
levenloze
Biotische factoren:
levende/dode

Alle levende organismen zijn de levensgemeenschap

Slide 7 - Tekstslide

Habitat
Leefomgeving van een plant of dier in een biotoop.
Plaats waar het leven van een plant of dier zich afspeelt.
Hier zijn alle biotische en abiotische factoren zo dat hij er kan
                                                     overleven.





Slide 8 - Tekstslide

Hoe leven veel organismen bij elkaar?

We hebben het gehad over de plek die een organisme in een biotoop heeft. De plek noemen we een habitat

Als er veel verschillende soorten in een biotoop zijn, en dus ook veel verschillende habitats, spreken we van een hoge biodiversiteit. Als er veel organismen zijn, maar weinig verschillende soorten, is er een lage biodiversiteit. Als er maatergelen worden genomen om de biodversiteit te vergroten noemen we dat natuurontwikkeling.

Slide 9 - Tekstslide

Concurrenten?......
Deze vogels eten allemaal insecten.
Toch kunnen ze samenleven, omdat ze die insecten op verschillende plekjes vinden...

Door verschillende habitats in een biotoop kunnen vele soorten naast elkaar leven...

Slide 10 - Tekstslide

Biodiversiteit
Natuurontwikkeling: 
-Hiermee proberen we de 
biodiversiteit te vergroten. 
-door een monocultuur
tegen te gaan.
- En meer habitats te maken

Slide 11 - Tekstslide

Het biotoop van een konijn is ...
A
De dieren die konijnen eten.
B
Alle dieren in het voedselweb van bos.
C
De levensgemeenschap van een konijn.
D
Een grasland, heide met kruiden.

Slide 12 - Quizvraag

plek waar een organisme leeft: de abiotische factoren zijn geschikt en er is genoeg voedsel te vinden.
Bij welke term hoort deze tekst?
A
Biotoop
B
Habitat
C
Milieu
D
Levensgemeenschap

Slide 13 - Quizvraag

In welke biotoop verwacht je de meeste levensvormen?

A
Biotoop met 1 habitat
B
Biotoop met 3 habitats
C
Biotoop met 7 habitats
D
Biotoop met 14 habitats

Slide 14 - Quizvraag

Wat is biodiversiteit?
A
het aantal oorspronkelijke plantensoorten
B
het aantal oorspronkelijke diersoorten
C
de variatie aan soorten in de natuur
D
het verdwijnen van soorten in de natuur

Slide 15 - Quizvraag

Wat is natuurontwikkeling?
A
Maatregelen nemen om de biodiversiteit te verkleinen
B
Maatregelen nemen om een groter biotoop te maken
C
Maatregelen nemen om de biodiversiteit te vergroten
D
Maatregelen nemen om een kleiner biotoop te maken

Slide 16 - Quizvraag

H5 Gedragsonderzoek jullie dier
Lees het blad Diergedragsonderzoek.
Zoek geschikte filmpjes over je dier waarbij je 1 dier gedurende 3 tot 5 minuten goed kan volgen. Noteer de bron en zet deze in je bronnenlijst.

De volgende les Maak het samen het 
ethogram. Daarna volg je samen 2x 3-5 
minuten je dier en je vult de protocollen in.

Maak nu afspraken over wie wat doet zodat je volgende keer aan de slag kan.

Slide 17 - Tekstslide

Het dierenwerkstuk week 3
Je hebt je definitieve keuze van het dier duidelijk en doorgegeven.
Je hebt een gedeeld document waar je allebei in kan werken in de Onedrive. 
Je hebt een voorkant gemaakt en de opdracht is helemaal duidelijk voor je. Lees anders nogmaals goed door! Je hebt een inleiding geschreven waarbij je je dier noemt met de ordening erbij.
Je hebt een taakverdeling gemaakt om H1 t/m 4 uit te werken. 
- Houd de tijd (in minuten) bij dat je eraan werkt. Maak een logboek (tabel)
- Zet overal de gebruikte bron bij. (en maak een bronnenlijst)
- Bereid H5, het gedragsonderzoek voor de volgende les voor.

(Inleveren via Magister, uiterlijk 13 juni, Telt 2x mee).

Slide 18 - Tekstslide