Taal thema 4 week 3 groep 5

Taal
We gaan oefenen met de onderwerpen en themawoorden van week 3! 
Succes!
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
TaalBasisschoolGroep 5

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Taal
We gaan oefenen met de onderwerpen en themawoorden van week 3! 
Succes!

Slide 1 - Tekstslide

Wat is 'een fabel'?
A
Een verzonnen verhaal waarin pratende dieren voorkomen.
B
Een oud verhaal over een held dat vaak is verteld.
C
Je vader en je moeder, maar ook je opa's en oma's en hun ouders.
D
Je kinderen, maar ook je kleinkinderen en achterkleinkinderen.

Slide 2 - Quizvraag

Wat is 'de legende'?
A
Je kinderen, maar ook je kleinkinderen en achterkleinkinderen.
B
Een verzonnen verhaal waarin pratende dieren voorkomen.
C
Je vader en je moeder, maar ook je opa's en oma's en hun ouders.
D
Een oud verhaal over een held dat vaak is verteld.

Slide 3 - Quizvraag

Wat is 'de voorouders'?
A
Een oud verhaal over een held dat vaak is verteld.
B
Je kinderen, maar ook je kleinkinderen en achterkleinkinderen.
C
Je vader en je moeder, maar ook je opa's en oma's en hun ouders.
D
Een verzonnen verhaal waarin pratende dieren voorkomen.

Slide 4 - Quizvraag

Wat is 'het nageslacht'?
A
Je vader en je moeder, maar ook je opa's en oma's en hun ouders.
B
Een verzonnen verhaal waarin pratende dieren voorkomen.
C
Een oud verhaal over een held dat vaak is verteld.
D
Je kinderen, maar ook je kleinkinderen en achterkleinkinderen.

Slide 5 - Quizvraag

Wat is 'het stenen tijdperk'?
A
Een tijd heel lang geleden, toen mensen dingen van steen maakten
B
Een apparaat waarmee je door de tijd kunt reizen, naar het verleden of toekomst.
C
Alles wat met het verdelen te maken heeft.
D
De plaats waar je historische of mooie dingen kunt bekijken.

Slide 6 - Quizvraag

Wat is 'historisch'?
A
Een tijd heel lang geleden, toen mensen dingen van steen maakten
B
Alles wat met het verdelen te maken heeft.
C
Een apparaat waarmee je door de tijd kunt reizen, naar het verleden of toekomst.
D
De plaats waar je historische of mooie dingen kunt bekijken.

Slide 7 - Quizvraag

Wat is 'het archief'?
A
Plaats waar films, boeken en andere voorwerpen bewaard worden.
B
Een ding dat je kunt zien en voelen.
C
Gezellig en vriendelijk lachen.
D
Alles wat te maken heeft met het verleden.

Slide 8 - Quizvraag

Wat is 'historisch'?
A
Gezellig en vriendelijk lachen.
B
Plaats waar films, boeken en andere voorwerpen bewaard worden.
C
Alles wat te maken heeft met het verleden.
D
Een ding dat je kunt zien en voelen.

Slide 9 - Quizvraag

Wat is 'stilstaan bij iets'?
A
Even over iets nadenken.
B
Plaats waar films, boeken en andere voorwerpen bewaard worden.
C
Alles wat te maken heeft met het verleden.
D
Een ding dat je kunt zien en voelen.

Slide 10 - Quizvraag

Basisvorm
De basisvorm van verkleinwoorden, werkwoorden, bijvoeglijk naamwoorden en zelfstandige naamwoorden.

zusje --> zus (zonder -je, -pje, -tje of -etje)
oude --> oud (zonder -e)
boeken --> boek (enkelvoud)
leest --> lezen (het hele werkwoord)

Slide 11 - Tekstslide

Wat is de basisvorm van 'kindje'?
A
kinden
B
kindjes
C
kind
D
kinderen

Slide 12 - Quizvraag

Wat is de basisvorm van 'wandelen'?
A
wandelen
B
wandel
C
wand
D
wandje

Slide 13 - Quizvraag

Wat is de basisvorm van 'lacht'?
A
lachtje
B
lachen
C
lach
D
lache

Slide 14 - Quizvraag

Wat is de basisvorm van 'mooie'?
A
mooi
B
mooien
C
mooije
D
moie

Slide 15 - Quizvraag

Wat is de basisvorm van 'handen'?
A
handje
B
hande
C
hand
D
handen

Slide 16 - Quizvraag

Wat is de basisvorm van 'mannen'?

Slide 17 - Open vraag

Wat is de basisvorm van 'huil'?

Slide 18 - Open vraag

Voorzetsel
Voorzetsels geven aan waar of wanneer iets gebeurt:
onder de kast
voor het huis
na het ontbijt
in de pauze

Slide 19 - Tekstslide

Aan de muur ... mijn bed hangt een schilderij.
A
onder
B
boven
C
in
D
op

Slide 20 - Quizvraag

... het slapen knipoog ik altijd even naar hem.
A
in
B
bij
C
voor
D
tussen

Slide 21 - Quizvraag

... de a en de c staat de b.
A
bij
B
onder
C
voor
D
tussen

Slide 22 - Quizvraag