Uitleg gerund, 6/4/21 (1)

Today
1. Rewind; previous lesson
2. uitleg grammar: gerund
3. practise
4. work
5. rounding off
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 3

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Today
1. Rewind; previous lesson
2. uitleg grammar: gerund
3. practise
4. work
5. rounding off

Slide 1 - Tekstslide



1. Aan het einde van deze les weet je wat een gerund is.
2. Aan het einde van deze les weet je hoe je een gerund moet gebruiken. 

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Grammar: uitleg
- Wat is een werkwoord ?

Slide 4 - Open vraag

Bij ontleden:
- Wat is een onderwerp?

Slide 5 - Open vraag

Bij ontleden:
- Wat is een lijdend voorwerp?

Slide 6 - Open vraag

Werkwoord of niet?
READING a book at night always helps me sleep.

Slide 7 - Open vraag

Onderwerp of werkwoord?
CYCLING is fun!

Slide 8 - Open vraag

Werkwoord of niet?
WATCHING series is one of my favourite things.

Slide 9 - Open vraag

Werkwoord of niet?
She doesn't like DOING homework by herself.

Slide 10 - Open vraag

Gerund
The gerund is een werkwoordvorm (werkwoord + -ing) dat gebruikt wordt als ZELFSTANDIG NAAMWOORD
* als ONDERWERP van de zin
* als LIJDEND VOORWERP in de zin: Charlotte likes PLAYING tennis


Slide 11 - Tekstslide

Gerund
The gerund is een werkwoordvorm (werkwoord + -ing) dat gebruikt wordt als ZELFSTANDIG NAAMWOORD
* na werkwoorden die aangeven wat je wel of niet leuk vindt: 'Like, love, hate, dislike, fancy', enz. 
* na werkwoorden die te maken hebben met je zintuigen:
'see, watch, hear, smell, feel' 
* na voorzetsels: 'about, at, on, in', enz. 


Slide 12 - Tekstslide

Work!

      Unit 5, lesson 2:
      Exc. 16, 17
Hoe
Voor jezelf, muziek mag.
Hoe lang:
De rest van de les.
Klaar?
Doe dan iets voor jezelf.

Slide 13 - Tekstslide

Rounding off:
Leg in je eigen woorden uit wat een gerund is.

Slide 14 - Open vraag

Gerund & Infinitive

Slide 15 - Tekstslide

Gerund
Je gebruikt de '-ing vorm' als een soort zelfstandig naamwoord:

 1. Als het onderwerp van de zin.
Example: Biking in the mall is forbidden. 

2. Na voorzetsels
Example: She's fond of cycling.

3. Na werkwoorden die zeggen hoe je iets vindt. (like, love, hate, enjoy, etc.)
Example: I love going to the movies. 

Slide 16 - Tekstslide


Thanks for inviting me to the party!
A
Onderwerp
B
Werkwoorden (die zeggen hoe je iets vindt)
C
Voorzetsels

Slide 17 - Quizvraag


Smoking is forbidden in this school.
A
Onderwerp
B
Werkwoorden (die zeggen hoe je iets vindt)
C
Voorzetsels

Slide 18 - Quizvraag


I enjoy spending time with you.
A
Onderwerp
B
Werkwoorden (die zeggen hoe je iets vindt)
C
Voorzetsels

Slide 19 - Quizvraag

Gerund
Je gebruikt de '-ing vorm' ook als een soort zelfstandig naamwoord:

1. Na werkwoorden die 'begin', 'einde', of 'doorgaan' aangeven. (start, begin, finish, go on, etc.)
Example: Everybody had finished writing

2. Na een aantal andere werkwoorden. (delay, postpone, put off, imagine, consider, avoid, etc) 
Example: I put off learning vocabulary for a whole week.

3. Na een aantal uitdrukkingen. (it's no good, it's no use, it's worth, can't help, to be busy, etc)
Example: She can't help singing all day long. 

Slide 20 - Tekstslide


It's worth trying to sell it.
A
Werkwoorden (begin, einde, doorgaan)
B
Uitdrukkingen
C
Andere werkwoorden

Slide 21 - Quizvraag


He put off seeing her.
A
Werkwoorden (begin, einde, doorgaan)
B
Uitdrukkingen
C
Andere werkwoorden

Slide 22 - Quizvraag

Gerund = hele werkwoord als
zelfstandig naamwoord

Slide 23 - Tekstslide