Nederlands htv 1e jaars les 3

Programma
1. als en dan
2. presenteren p. .170-178
1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Programma
1. als en dan
2. presenteren p. .170-178

Slide 1 - Tekstslide

Wanneer gebruik je dan?

Je vergelijkt twee dingen door het verschil te beschrijven, je gebruikt dan de vergrotende trap of bijvoorbeeld  het woord 'anders' om het verschil te beschrijven. A is groter (mooier, kleiner, witter, harder, enthousiaster, beter, anders) dan B:

Slide 2 - Tekstslide

voorbeelden
Nika zingt mooier dan Bram
Kamal is groter dan Dewy
Maaike is blonder dan Sophie
Renate is anders dan Jaëla
Emine is sterker dan Laura.

Slide 3 - Tekstslide

Wanneer gebruik je "als"?
Je vergelijkt twee dingen en je wilt de gelijkheid tussen de twee beschrijven. Je gebruikt dan vaak: 'even', 'zelfde' of 'zo'. 

A is even groot (mooi, klein, wit, hard, enthousiast, goed) als B:

Slide 4 - Tekstslide

voorbeelden
Serena zingt even mooi als Mirthe
Sarah heeft hetzelfde jasje als Rik
Jonathan is net zo slim als Raoul
Johan staat op dezelfde hoogte als Elise


Slide 5 - Tekstslide

dus:
gelijkheid = als
verschil dmv vergrotende trap = dan

even oefenen met quizje: lessonUp-app

Slide 6 - Tekstslide

Zij is echt veel slimmer dan / als ik.
A
dan
B
als

Slide 7 - Quizvraag

als of dan?

Slide 8 - Tekstslide


Ik vind voetbal net zo leuk als/dan basketbal.

A
dan
B
als

Slide 9 - Quizvraag

Mevrouw Pluim heeft meer geduld dan / als mevrouw Peters.
A
dan
B
als

Slide 10 - Quizvraag

Ik ben even groot ……. mijn zoon, maar kleiner …… mijn dochter.

A
dan, dan
B
als, dan
C
dan, als

Slide 11 - Quizvraag


Ik vind voetbal net zo leuk als/dan basketbal.

A
dan
B
als

Slide 12 - Quizvraag


Frans verdient evenveel ….. zij

A
als
B
dan

Slide 13 - Quizvraag



Ik ben veel beter in wiskunde .... hij!
A
als
B
dan

Slide 14 - Quizvraag


Ik ben dapperder .............. mijn moeder.

A
als
B
dan

Slide 15 - Quizvraag

Spreken en presenteren
  1. actieve spreekhouding
  2. oogcontact
  3. stemgebruik dat wil zeggen:
  • volume
  • articulatie
  • spreektempo
  • intonatie

Slide 16 - Tekstslide

de interactieve rookpaal (p. 176 opdr. 5)
1. stemgebruik?
2. benadrukken van belangrijke informatie?
3. non-verbale communicatie?
4. verbetertip

Slide 17 - Tekstslide

minipresentatie
p. 174: je favoriete muzieksoort

Slide 18 - Tekstslide

huiswerk
studiemeter: stijlkwesties: zij, hun, hen

Slide 19 - Tekstslide