Oefentoets poëzie

Oefentoets poëzie
1 / 38
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 38 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Oefentoets poëzie

Slide 1 - Tekstslide

Wat is een rijmschema?
A
Een liedje van Abba
B
Een schema met letters op alfabetische volgorde
C
De rijmende woorden aan 't einde van een zin krijgen eenzelfde letter
D
Een boekhoudkundig trucje.

Slide 2 - Quizvraag

Wat is het rijmschema van dit gedicht in de eerste twee strofes?
A
in beide gepaard
B
in beide gekruist
C
in strofe 1 omarmend, strofe 2 gekruist
D
in strofe 1 gekruist, in strofe 2 gepaard

Slide 3 - Quizvraag

Een sinterklaasgedicht heeft het volgende rijmschema
A
A A B B
B
A B C D

Slide 4 - Quizvraag

A.
Sint liep te denken
Wat moest hij jou schenken
Een boek of een bon
Of een flesje lotion?
B.
Sint liep te denken,
Een boek of een bon
Of een flesje lotion,
Wat moest hij jou schenken?
C.
Sint liep te denken
Een boek of een bon
Wat moest hij jou schenken
Een flesje lotion?
gepaard rijm
omarmend rijm
gekruist rijm
abab
aabb
abba

Slide 5 - Sleepvraag

Wat is het rijmschema?
A
aabb gepaard rijm
B
abba omarmend rijm
C
abab gekruist rijm
D
abcb gebroken rijm

Slide 6 - Quizvraag

Valentijn is fijn
maar elke dag
bij het zien van je glimlach
is gelukkig zijn
Valentijn is fijn
ik wil elke dag
gelukkig zijn
bij het zien van je glimlach

Valentijn is fijn
is gelukkig zijn
bij het zien van je glimlach
elke dag
abba
aabb
abab
gekruist rijm
omarmend rijm
gepaard rijm

Slide 7 - Sleepvraag

-Wat is het rijmschema van het gedichtje?
'Wat wil je worden? vroeg de juf
't was in de derde klas
Ik keek haar aan en wist het niet
Ik dacht dat ik al iets was'
A
AABB gepaard rijm
B
ABAB gekruist rijm
C
ABCB gebroken rijm
D
ABBA omarmend rijm

Slide 8 - Quizvraag

Wat voor soort rijm herken je?
A
Eindrijm
B
Assonantie
C
Alliteratie
D
Er is geen rijm.

Slide 9 - Quizvraag

Wat was ook alweer: assonantie?
A
alle klinkers in één zin zijn hetzelfde
B
groepen woorden met dezelfde klanken in één regel of meer regels
C
alle klanken in het hele gedicht zijn hetzelfde
D
groepen woorden met dezelfde medeklinkers in één regel of meer

Slide 10 - Quizvraag

De kat krabt de krullen van de trap. Welke rijmvorm hebben we hier te pakken?
A
eindrijm
B
binnenrijm
C
alliteratie
D
assonantie

Slide 11 - Quizvraag

Liesje leerde Lotje lopen langs
de lange Lindenlaan
A
Alliteratie
B
Assonantie
C
Eindrijm
D
Beginrijm

Slide 12 - Quizvraag

Wat voor soort rijm herken je?
"Mensen lijken te kijken
Maar ik wil ze ontwijken."
A
Alliteratie
B
Assonantie

Slide 13 - Quizvraag

De man uit Waddinxveen
woont zijn hele leven al alleen
A
Alliteratie
B
Assonantie
C
Eindrijm
D
Beginrijm

Slide 14 - Quizvraag

Heeft dit gedicht eindrijm?
A
ja
B
nee

Slide 15 - Quizvraag

De term voor het afbreken van een zin is ...
A
enjambement
B
strofe
C
alliteratie
D
eindrijm

Slide 16 - Quizvraag

wat is een enjambement?
A
de klemtoon in een gedicht
B
het ritme in een gedicht
C
een stuk in het gedicht dat je lager uitspreekt dan de rest.
D
de zin loopt door terwijl de versregel eindigt

Slide 17 - Quizvraag

4. Zitten er enjambementen in?
A
ja
B
nee

Slide 18 - Quizvraag

Zo ja, noem een voorbeeld

Slide 19 - Open vraag

Noteer het rijmschema.

Slide 20 - Open vraag

'En een zucht van de ziedende zee.'
Welke letter zorgt voor alliteratie?
A
Z
B
E
C
EE
D
D

Slide 21 - Quizvraag

Wat is het rijmschema
van dit gedicht?
A
A-A-B-B
B
A-B-C-B
C
A-B-C-C
D
A-B-A-B

Slide 22 - Quizvraag

Het rijmschema abab - cdcd noemen we ook wel:
A
gepaard rijm
B
gekruist rijm
C
omarmend rijm
D
slagrijm

Slide 23 - Quizvraag

De muis gaat naar huis

A
alliteratie
B
assonantie
C
Eindrijm
D
beginrijm

Slide 24 - Quizvraag

Welke vorm van beeldspraak
of rijm herken je?

De baby groeit als kool!

A
vergelijking
B
metafoor
C
assonantie
D
alliteratie

Slide 25 - Quizvraag

Van welke beeldspraak is hier sprake? Het huis steunde en kreunde tijdens de storm.
A
metafoor
B
personificatie
C
vergelijking

Slide 26 - Quizvraag


Ik zit mij voor het vensterglas
Onnoemelijk te vervelen.
Ik wou dat ik twee hondjes was,
Dan kon ik samen spelen.

A
Alliteratie
B
Assonantie
C
Volrijm
D
Volrijm en alliteratie

Slide 27 - Quizvraag

Alliteratie of eindrijm?
wikken en wegen
A
Alliteratie
B
Eindrijm

Slide 28 - Quizvraag

Vergelijking of metafoor?
'De kamers in de jeugdherberg in Parijs leken wel een soort isoleercel'
A
Vergelijking
B
Metafoor

Slide 29 - Quizvraag

Vergelijking of metafoor?

Verdriet is als drie sokken,
een te weinig,
een te veel,
en altijd ergens één,
helemaal alleen.
A
Vergelijking
B
Metafoor

Slide 30 - Quizvraag

Wat is een voorbeeld van personificatie?
A
Hij is zo sterk als een beer
B
Hij zou haar vast en zeker hebben betaald
C
Heel Nederlands is aan het klussen
D
Papier is geduldig

Slide 31 - Quizvraag

Vergelijking of metafoor?
"Dat oude dametje is zo mager als een lat."
A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie

Slide 32 - Quizvraag

Het regende pijpenstelen.
A
vergelijking met als
B
personificatie
C
metafoor

Slide 33 - Quizvraag

Wat is een voorbeeld van een personificatie?
A
De stoel kreunde onder zijn gewicht.
B
Zijn hoofd lijkt wel een varkenskop; er zit geen haar meer op!
C
Karel kreeg op zijn veertiende eindelijk de baard in de keel.

Slide 34 - Quizvraag

Wat is geen vergelijking?
A
Zo blij als een kind
B
Zo dood als een pier
C
Zo stoned als een garnaal
D
Zo nu en dan is het rustig

Slide 35 - Quizvraag

Wat is personificatie?

De zomer steekt de handen uit de mouwen
De zon lacht al haar tanden bloot
vol stralend zelfvertrouwen.
Het leven is een trouwe kameraad
die me lachend op de schouder slaat.

Slide 36 - Tekstslide

Wat was in het voorgaande gedicht de personificatie?
A
de zomer
B
de zon
C
zelfvertrouwen
D
het leven

Slide 37 - Quizvraag

De jongen was zo moe als een hond na de wedstrijd.
A
vergelijking met als
B
personificatie
C
metafoor

Slide 38 - Quizvraag