ww pv tt - pv vt - vd (M4)

Werkwoordspelling
pv tt
pv vt
volt.dw
bijv. nw

1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo g, t, mavoLeerjaar 4

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Werkwoordspelling
pv tt
pv vt
volt.dw
bijv. nw

Slide 1 - Tekstslide

Hoe zat het ook alweer?
pv tt: welke persoon (ik / hij / wij)?
ik = ik-vorm      hij = ik-vorm + t    wij = hele ww
!Let op!  ... jij? = ik-vorm   jij ... = ik-vorm + t

pv vt: welke persoon? enkelvoud / meervoud?
e.v. = ik-vorm + de/te     m.v. = ik-vorm + deN / teN

volt.dw: ge/be/ver... + ik-vorm + d / t
zwak!
Twijfel je?
Vul 'koken' in en je hoort de goede vorm.

Slide 2 - Tekstslide

Hoe zat het ook alweer?
pv tt: welke persoon (ik / hij / wij)?
meestal: ik = ik-vorm      hij = ik-vorm + t    wij = hele ww

pv vt: welke persoon? enkelvoud / meervoud?
e.v. = zoals je het hoort     m.v. = zoals je het hoort maar met -N

volt.dw: zoals je het hoort, zo kort mogelijk, met EN achteraan
sterk!

Slide 3 - Tekstslide

De tegenstander aanvaar...e de verkiezingsuitslag niet.

Slide 4 - Open vraag

De mensen vluch...en na de overstroming naar hoger gelegen gebieden.

Slide 5 - Open vraag

Vin... jij dat dat je broer een juiste keuze heeft gemaak...?

Slide 6 - Open vraag

Het lij... geen twijfel dat het horloge ontvreem... is.

Slide 7 - Open vraag

De uitgepu...e schaatser scheur...e zijn pak tijdens de val.

Slide 8 - Open vraag

De schaatsers werden toegejuich... door het toegestroom...e publiek.

Slide 9 - Open vraag

Hij (schrijven)... het antwoord gisteren stiekem in zijn hand.

Slide 10 - Open vraag

Die familie
(verhuizen) ... bijna elk jaar.

Slide 11 - Open vraag

De leraar (worden) ... vorige les zo boos omdat jij zo vaak (lachen)....

Slide 12 - Open vraag

We (gaan)... met de fiets naar de volgende bestemming waarna we met de trein verder (reizen)....

Slide 13 - Open vraag

Hij (vergroten) ... zijn voorsprong doordat hij als eerste over de finish (sprinten)....

Slide 14 - Open vraag

Hoe zat het ook alweer?
Bijvoeglijk nw = woord dat iets over het zelfstandig nw zegt
Meestal zoals je het hoort
Stoffelijk bijv nw altijd met -n achteraan

Bijvoeglijk nw als volt dw = zo kort mogelijk.
1. Heeft altijd één t of één d als het een zwak ww is;
2. In een open lettergreep komen nooit twee klinkers;
3. Na een korte klinker verdubbelen we de volgende medeklinker
4. Bij sterke ww is er geen verschil tussen gewoon of volt dw als bijv nw

Slide 15 - Tekstslide

Voorbeelden
1. Heeft altijd één t of één d als het een zwak ww is;

    Hij verlootte de cadeaus. De verlote cadeaus.
2. In een open lettergreep komen nooit twee klinkers;

    De plantjes worden gepoot. De gepote plantjes
3. Na een korte klinker verdubbelen we de volgende medeklinker

    De tuin wordt netjes omgespit. De omgespitte tuin.
4. Bij sterke ww is er geen verschil tussen gewoon of volt dw als bijv nw
    De bejaarde is geschrokken. De geschrokken bejaarde.

Slide 16 - Tekstslide

De aardappelen zijn aangebrand
A
pv
B
volt dw
C
bijv nw

Slide 17 - Quizvraag

De aangebrande aardappelen zijn vies.
A
pv
B
volt dw
C
bijv nw

Slide 18 - Quizvraag

De vergrote foto is mooi.
A
pv
B
volt dw
C
bijv nw

Slide 19 - Quizvraag

Hij vergrootte de foto.
A
pv
B
volt dw
C
bijv nw

Slide 20 - Quizvraag

(landen, vt) Het vliegtuig ... veilig.
Het ... vliegtuig

Slide 21 - Open vraag

(kneden) Het deeg wordt ....
Het ... deeg.

Slide 22 - Open vraag

(redden) Het kind werd ....
Het ... kind.

Slide 23 - Open vraag

(vallen) De jongen is ....
De ... jongen.

Slide 24 - Open vraag

(sluiten) De winkel is ....
De ... winkel

Slide 25 - Open vraag

(verzetten) Het uur is ....
Het ... uur.

Slide 26 - Open vraag

De (verbreden)... straat (worden) ... gisteren opnieuw (openbreken) ....

Slide 27 - Open vraag

De (verrot) ... appel heb ik maar in de kliko (gooien)....

Slide 28 - Open vraag

Het gisteren (kopen) ... horloge is vandaag kapot (vallen) ....

Slide 29 - Open vraag

Ik (houden) ... helemaal niet van (vergroten) ... foto's.

Slide 30 - Open vraag

Dus...
Weet wanneer het een 
PERSOONSVORM
VOLTOOID DEELWOORD
BIJVOEGLIJK NAAMWOORD
is.

Blz. 209 = spellingschema

Slide 31 - Tekstslide