Werkwoorden Lowan Kleding

Werkwoorden

Lowan Kleding
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2Voortgezet speciaal onderwijs

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Werkwoorden

Lowan Kleding

Slide 1 - Tekstslide

zwemmen

ik zwem
jij zwemt
hij zwemt
zij zwemt
wij zwemmen
jullie zwemmen
zij zwemmen
hebben

ik heb
jij hebt 
hij heeft
zij heeft
wij hebben
jullie hebben
zij hebben

Slide 2 - Tekstslide

gooien

ik gooi
jij gooit
hij gooit
zij gooit
wij gooien
jullie gooien
zij gooien
springen

ik spring
jij springt
hij springt
zij springt
wij springen
jullie springen
zij springen

Slide 3 - Tekstslide

aantrekken

ik trek aan
jij trekt aan
hij trekt aan
zij trekt aan
wij trekken aan
jullie trekken aan
zij trekken aan
zien

ik zie
jij ziet
hij ziet
zij ziet
wij zien
jullie zien
zij zien

Slide 4 - Tekstslide

kopen

ik koop
jij koopt
hij koopt
zij koopt
wij kopen
jullie kopen
zij kopen
zijn

ik ben
jij bent
hij is
zij is
wij zijn
jullie zijn
zij zijn

Slide 5 - Tekstslide

rennen

ik ren
jij rent
hij rent
zij rent
wij rennen
jullie rennen
zij rennen
uittrekken

ik trek uit
jij trekt uit
hij trekt uit
zij trekt uit
wij trekken uit
jullie trekken uit
zij trekken uit

Slide 6 - Tekstslide

Kies de goede woorden.

Slide 7 - Tekstslide

ik
hij
zwem
spring
springt
zwemt

Slide 8 - Sleepvraag

wij
hij
trekken aan
gooien
gooit
trekt aan

Slide 9 - Sleepvraag

ik
jij
maakt schoon
verhuist
maak schoon
verhuis

Slide 10 - Sleepvraag

jij
jullie
zien
rennen
ziet
rent

Slide 11 - Sleepvraag

ik
jij
trek uit
hebt
trekt uit
heb

Slide 12 - Sleepvraag

ik
A
zwem
B
zwemt

Slide 13 - Quizvraag

ik
A
gooit
B
gooi

Slide 14 - Quizvraag

ik
A
trekken uit
B
trek uit

Slide 15 - Quizvraag

ik
A
ben
B
zijn

Slide 16 - Quizvraag

jij
A
springt
B
spring

Slide 17 - Quizvraag

jij
A
trekken aan
B
trekt aan

Slide 18 - Quizvraag

jij
A
trekt uit
B
trekken uit

Slide 19 - Quizvraag

jij
A
rent
B
ren

Slide 20 - Quizvraag

hij
A
hebben
B
heeft

Slide 21 - Quizvraag

hij
A
zie
B
ziet

Slide 22 - Quizvraag

wij
A
hebben
B
hebt

Slide 23 - Quizvraag

wij
A
gooit
B
gooien

Slide 24 - Quizvraag

jullie
A
trekken aan
B
trek aan

Slide 25 - Quizvraag

Opdracht bij de spinner:

Noem de juiste vorm van het werkwoord!
Docent noemt:
ik of jij, hij, zij, wij, jullie, zij.

Slide 26 - Tekstslide

Slide 27 - Tekstslide