NEANDERTHALER KRIJN

1 / 39
volgende
Slide 1: Link
Begrijpend lezenBasisschoolGroep 7,8

In deze les zitten 39 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Link

De Neanderthalers
  • De neanderthaler is een 'mensachtige'.
  • De neanderthaler leefde in dit gebied tijdens de ijstijd.
  • De neanderthaler at vooral vlees, zoals mammoetvlees.

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

leesdoel sessie 1
Ik kan een vraag beantwoorden over elke alinea en ik kan voor elke alinea een korte titel verzinnen.

Slide 4 - Tekstslide

lees goed mee
Juf leest voor.

Er missen titels bij de alinea's.

Slide 5 - Tekstslide

inleiding
Wie is Krijn?
Krijn is de naam van ...................

Slide 6 - Tekstslide

Alinea 1
Wie is Krijn?
Krijn is de naam van ...................
Titel
Welk stukje skelet hebben ze van Krijn gevonden en waarom is het zo bijzonder dat dit stukje in Nederland is gevonden?
Stukje schedel

Slide 7 - Tekstslide

Alinea 1
Wie is Krijn?
Krijn is de naam van ...................
Titel
Hoe kon Krijn leven in een gebied dat nu de Noordzee is?
Doggerbank

Slide 8 - Tekstslide

Alinea 1
Wie is Krijn?
Krijn is de naam van ...................
Titel
Wie zijn de makers van Krijn en voor wie maakten ze nog meer beelden?
De makers

Slide 9 - Tekstslide

Alinea 1
Wie is Krijn?
Krijn is de naam van ...................
Titel
Wat maakt Krijn uniek?
Een hele puzzel

Slide 10 - Tekstslide

Alinea 1
Wie is Krijn?
Krijn is de naam van ...................
Titel
Hoe hebben ze de stand van de mond (lach en guitige blik) van Krijn bedacht.
Stand van de mond

Slide 11 - Tekstslide

terugblik sessie 1
Pak je aantekeningen erbij!

Slide 12 - Tekstslide

leesdoel sessie 2
Ik weet wat de woorden in de tekst betekenen en ik kan vragen over deze woorden beantwoorden.

Slide 13 - Tekstslide

r. 9
iets bekijken wat je heel mooi of bijzonder vindt

Slide 14 - Tekstslide

r. 17
een groot en plat gebied in de natuur

Slide 15 - Tekstslide

r. 21
iets dat gemaakt is zoals het vroeger was

Slide 16 - Tekstslide

r. 23
een groot dal tussen twee bergen in

Slide 17 - Tekstslide

r. 28
goed bekijken om ervan te leren

Slide 18 - Tekstslide

r. 32
bepalen, zeggen dat iets zo is

Slide 19 - Tekstslide

r. 33
op een leuke manier ondeugend

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Tekstslide

Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Tekstslide

Slide 29 - Tekstslide

r. 33/34
niet waar, verzonnen

Slide 30 - Tekstslide

r. 35
de groep mensen die dezelfde gewoontes heeft en dezelfde taal spreekt

Slide 31 - Tekstslide

r. 35
de hele tijd, voortdurend

Slide 32 - Tekstslide

snappet
 Week 37
Woordenschat B

Slide 33 - Tekstslide

leesdoel sessie 3

Ik kan nu moeilijker vragen over de tekst beantwoorden en ik kan een ik-gedicht over krijn schrijven.

Slide 34 - Tekstslide

VRAAG 1

In regel 8 staat het woord prehistorie. Welk ander woord in dit stukje is een ander woord voor prehistorie?

Slide 35 - Tekstslide

VRAAG 2
In r. 8-9 staat: Krijn is nu in het museum te bewonderen. Wat betekent
bewonderen?

A. iets bedenken wat je heel mooi of bijzonder vindt
B. iets bekijken wat je heel mooi of bijzonder vindt
C. iets namaken wat heel oud is
D. iets vinden wat heel bijzonder is


Slide 36 - Tekstslide

Alinea 1
Wie is Krijn?
Krijn is de naam van ...................
In r. 21 staat: De makers van de reconstructie zijn een Nederlandse tweeling. Wat betekent de reconstructie?  

A. iets dat bijzonder is omdat er maar één van is
B. iets dat is gemaakt zoals het vroeger was
C. iets dat je hebt bedacht in je fantasie
D. iets van vroeger dat onder de grond is gevonden

De makers
VRAAG 3

Slide 37 - Tekstslide

Alinea 1
Wie is Krijn?
Krijn is de naam van ...................
Lees ALINEA 5 nog een keer. Welke woorden in dit stukje TEKST hebben de volgende betekenissen:

A) groepen mensen die dezelfde cultuur hebben en dezelfde taal spreken = ……………………

B) op een leuke manier ondeugend = ……………………..

C) niet waar, verzonnen = …………………………………

D) de hele tijd, voortdurend = …………………………….

Stand van de mond
VRAAG 4

Slide 38 - Tekstslide

Slide 39 - Tekstslide