literaire theorie - § 116

Literaire theorie - verhaalanalyse


Dautzenberg H 11- § 116
Stof en motief
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Literaire theorie - verhaalanalyse


Dautzenberg H 11- § 116
Stof en motief

Slide 1 - Tekstslide

Herhaling
§ 114 - compositie
§ 115 - handeling

Slide 2 - Tekstslide

Chronologie 
Fabel (story): de belangrijkste gebeurtenissen worden kort, zakelijk en chronologisch weergegeven.

Sujet: korte weergave van het verhaal in de volgorde (wel of niet chronologisch) zoals de schrijver dat heeft opgeschreven. 


Als een verhaal chronologisch is geschreven zijn fabel en sujet hetzelfde.

Slide 3 - Tekstslide

Het begin van een roman
  • ab ovo (vanaf het ei) > normale chronologische volgorde
  • in media res (midden in de zaken) > midden in het verhaal beginnen en daarna pas de voorgeschiedenis vertellen
  • post rem (na de zaak) > het hele verhaal achteraf vertellen

Slide 4 - Tekstslide

leerdoelen
je kent:
  • de verschillende begrippen die horen bij 'handeling'
  •   de definitieverschillen van thema
je weet:
wat hoe de auteur kan 'spelen' met hoofd- en bijhandeling.
hoe spanning kan worden opgebouwd
de manieren waarop een verhaal kan eindigen

Slide 5 - Tekstslide

Handeling (§ 115)
  • Thema, onderwerp, idee
  • verhalen door elkaar
  • spanning
  • het slot

Slide 6 - Tekstslide

Handeling: onderwerp/thema
  • handeling, plot, intrige: de gebeurtenissen in een boek/verhaal --> de samenvatting
  • hoofdhandeling en bijhandelingen (subplots, nevenintriges)
  • onderwerp: allerkortste samenvatting van de handeling (bijv. drugsverslaving)
  • thema: een samenvatting van het verhaal in enkele zinnen MAAR OOK: de bedoeling (de idee) achter het verhaal.


Slide 7 - Tekstslide

Verschil tussen de idee en het idee
  • In het dagelijkse taalgebruik is het idee verreweg het gebruikelijkst. 
Bijvoorbeeld:Dat is een goed idee!’ 
  • De idee komt veel minder vaak voor, eigenlijk alleen in filosofische, sociologische of godsdienstige teksten. 
Bijvoorbeeld: ‘Wat blijft er over van de idee van de maakbare samenleving?’

Slide 8 - Tekstslide

Het idee
 
Het idee betekent onder andere ‘opvatting, mening’ en ‘gedachte, inval, plan’. 
Voorbeelden:
Naar mijn idee gaat het best goed.
Het was een goed idee om dit jaar naar Spanje te gaan.
Dat idee van haar is briljant.

Slide 9 - Tekstslide

De idee: ‘filosofisch inzicht’
De idee betekent ‘filosofisch, godsdienstig of sociologisch denkbeeld, inzicht of principe’. 
Voorbeelden:
Ik ben een aanhanger van de idee dat dé werkelijkheid niet bestaat.
De idee van een goddelijk ‘moreel eindoordeel’ over de levenswandel van een overledene, is wijdverbreid.

Slide 10 - Tekstslide

Handeling
Indeling naar  onderwerp: 
  •   oorlog, liefde, misdaad, griezel, spionage etc.
Verhalen door/in elkaar: 
  • dubbelroman, ingelast verhaal, kader- of raamvertelling
Spanning creëren : 
  • bepaalde gebeurtenissen, tijdsvolgorde in het boek 
Het slot: open einde, gesloten einde, cirkelvormige structuur


Slide 11 - Tekstslide

Stof en motief


§ 116

Slide 12 - Tekstslide

leerdoelen
  • je weet wat een motief is
  • je kunt verschillende motieven benoemen


Slide 13 - Tekstslide

Thema (grondmotief)
De achterliggende gedachte van een verhaal, wat een schrijver wil overbrengen meer dan alleen 'een leuk verhaal'

In een paar woorden of korte zin samen te vatten. 

'geld maakt niet gelukkig, familie is belangrijk' (Donald Duck)
'moedig zijn om te overleven' (Oorlogswinter)

Slide 14 - Tekstslide

Motieven 
  • Een steeds terugkerend verhaalelement dat betekenis verleent aan het verhaal;
  • Motieven (patronen) zorgen voor eenheid in een verhaal.
  • De motieven in een verhaal leiden samen tot het thema: de boodschap die de auteur wil overbrengen.


Slide 15 - Tekstslide

Verhaalmotieven
  • Motieven: steeds terugkerende elementen in een verhaal. 
  • Abstracte motieven > literair historische motieven, zoals onmacht, liefde, toeval, eenzaamheid, oorlog. 
  • Leidmotieven > terugkerende concrete zaken > symbolische betekenis: dobbelsteen (toeval) spiegel (zelfbeeld)
  • Klassieke motieven  > uit klassieke verhalen, bijv. oedipusmotief en assepoestermotief.
  • Christelijke motieven > verwijst naar christelijke verhalen (duivel, De verloren zoon)

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Video

welke motieven herken je in het filmpje?

Slide 18 - Open vraag

wat is het thema van dit filmpje?

Slide 19 - Open vraag

Stof
Een verhaal opnieuw gebruikt door schrijvers en andere kunstenaars, bijvoorbeeld:
  • Keltische ridderromans
  • Frankenstein en Dracula
  • Odysseus
  • Orpheus en Euridyce
  • Don Juan, Casanova, Faust

Slide 20 - Tekstslide

Allusie
geen gebruik maken van, maar alleen verwijzing naar motief of stof, bijvoorbeeld:
  • klassieke oudheid
  • middeleeuwen

Voorbeeld: Twee vrouwen van H. Mulisch > boordevol verwijzingen naar klassieke mythologie

Slide 21 - Tekstslide

<"/>

Slide 22 - Tekstslide

In het boek 'De aanslag' kom je een aantal keren een dobbelsteen tegen, om aan te geven dat alles door toeval wordt bepaald. Dit is een voorbeeld van:
A
Een abstract motief
B
Een leidmotief

Slide 23 - Quizvraag

Welk begrip hoort bij de volgende omschrijving:
"Een indirecte verwijzing of woordspeling naar een bekende persoon, een bekende gebeurtenis, een bekende tekst enz.. "
A
Motief
B
Allusie
C
Vooruitwijzing
D
Thema

Slide 24 - Quizvraag

Wat zou 'verraad' in een verhaal niet kunnen zijn?
A
onderwerp
B
abstract motief
C
thema
D
leidmotief/concreet motief

Slide 25 - Quizvraag

Romeo en Julia kan een ...
A
motief zijn
B
motto zijn
C
thema zijn
D
verklaring zijn

Slide 26 - Quizvraag

Wat betekent het literaire begrip 'motief'?
A
Dat iemand iets gedaan heeft in het verhaal met een reden
B
Iets wat vaak terugkomt in het verhaal
C
Een structuur die het verhaal aanhoudt
D
Een reden waarom het boek is geschreven

Slide 27 - Quizvraag

'Op de dag zelf van haar huwelijk met de zanger Orpheus werd Eurydice doodgebeten door een slang. Orpheus kreeg toestemming van Hades, de god van de onderwereld, om zijn overleden bruid terug mee te nemen, op de voorwaarde dat hij haar niet zou aankijken vooraleer zij de bewoonde wereld zouden hebben bereikt. Zijn drang was echter té groot; té vroeg keek Orpheus zijn geliefde aan. Nu keerde zij voor eeuwig terug naar de onderwereld en ... nu was Hades niet meer om te praten.'

In dit oude Griekse verhaal gaat het over de zoektocht naar een verloren liefde. Hoe heet zo'n motief als dit in een ander verhaal gebruikt wordt?
A
Leidmotief
B
Abstract motief
C
Klassiek motief

Slide 28 - Quizvraag

Deze les/huiswerk
Lezen in je boek
Werken aan je boekverslag
Karel ende Elegast (?)

Huiswerk 14 oktober
 § 116 (blz. 311) lezen

Slide 29 - Tekstslide