Taalcompleet thema 2 (A1)

Thema 2
De school
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2Middelbare schoolvmbo lwooLeerjaar 1

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Thema 2
De school

Slide 1 - Tekstslide

Welke klank hoor je?
A
/oo/
B
/oe/
C
/ee/
D
/ui/

Slide 2 - Quizvraag

Welke klank hoor je?

A
/oo/
B
/oe/
C
/ee/
D
/ui/

Slide 3 - Quizvraag

Welke klank hoor je?

A
/oo/
B
/oe/
C
/eu/
D
/ui/

Slide 4 - Quizvraag

Welke klank hoor je?

A
/i/
B
/e/
C
/ee/
D
/aa/

Slide 5 - Quizvraag

Welke klank hoor je?

A
/ie/
B
/ei/ij/
C
/ee/
D
/ui/

Slide 6 - Quizvraag

Sam ... naar school
A
gaat
B
heeft
C
binnen
D
buiten

Slide 7 - Quizvraag

... ! Ik ben juf Mirjam.
A
Samen
B
Buiten
C
Pauze
D
Welkom

Slide 8 - Quizvraag

De ... zegt: 'Goedemorgen!'
A
pauze
B
docent
C
school
D
leerlingen

Slide 9 - Quizvraag

Wie, wat, waar, wanneer, hoeveel

Slide 10 - Tekstslide

______ woon jij?
A
Waar
B
Wie
C
Wat
D
Hoeveel

Slide 11 - Quizvraag

_____ ben jij?
A
Wie
B
Wat
C
Waar
D
Wanneer

Slide 12 - Quizvraag

_______ is je naam?
A
Wie
B
Wat
C
Waar
D
Wanneer

Slide 13 - Quizvraag

_______ dagen heeft een week?
A
Waar
B
Wat
C
Hoeveel
D
Wie

Slide 14 - Quizvraag

Zaterdag en zondag noem je het
A
weekend
B
de week

Slide 15 - Quizvraag

Welk getal hoor je?
A
40
B
50
C
60

Slide 16 - Quizvraag

Welk getal hoor je?
A
24
B
34

Slide 17 - Quizvraag

Welk getal hoor je?
A
50
B
32
C
60

Slide 18 - Quizvraag

Hij ____ mijn broer.
A
zijn
B
ben
C
is
D
bent

Slide 19 - Quizvraag

Die meisjes _____ zusjes.
A
zijn
B
ben
C
is
D
bent

Slide 20 - Quizvraag

De docent ____ vandaag ziek.
A
zijn
B
ben
C
is
D
bent

Slide 21 - Quizvraag

Hoe oud _____ jij?
A
zijn
B
ben
C
is
D
bent

Slide 22 - Quizvraag

De jongens _____ nieuwe schoenen.
A
heb
B
heeft
C
hebben
D
hebt

Slide 23 - Quizvraag

______ jij een grote familie?
A
heb
B
heeft
C
hebben
D
hebt

Slide 24 - Quizvraag

Vul een goede vorm van hebben in:
Vandaag _____ de leerlingen een toets.

Slide 25 - Open vraag

Vul een goede vorm van hebben in:
Het kind ______ een lieve oma.

Slide 26 - Open vraag

2.7
Nederlands leren is moeilijk.
Je moet veel woorden leren. 
En veel mensen praten snel.

Begrijp je het niet?
Je zegt: 'Sorry, ik begrijp het niet'

Slide 27 - Tekstslide

Wat zeg je?
Wat is dat?
Wat betekent dat?
Hoe schrijf je dat?

Slide 28 - Tekstslide

2.7 maken
A1 snel: schrijfopdracht

Slide 29 - Tekstslide